Het lijstje van zelfdodingen op mijn werk is nog langer dan verhaald in vorig hoofdstuk. Ik ging enkel in op de gevallen die ik echt van dichtbij heb meegemaakt, de collega’s met wie ik een vriendschappelijke band had. Ik moet toch nog één jongen vermelden die ik iets minder goed gekend heb, hij deed dienst bij onze bewakingsploeg op het Kasteel van Laken. Ik zal hem voor de gelegenheid Peter noemen.
Peter was een ietwat bleke jongeman, beetje timide maar niettemin een betrouwbare werkkracht. Hij zat vaak in mijn ploeg tijdens de late zomer als het Koninklijk Paleis in Brussel werd opengesteld voor het publiek. Onze afdeling in Laken zorgde dan tijdelijk voor versterking in Brussel.
Op zekere dag, net voor de dienst aanving, mankeerde er één man, Peter.
Wij gingen uit van oponthoud door de file, of een onverwacht ziektegeval.
Maar in de loop van de voormiddag volgde er verder nieuws, dramatisch. Peter was gevonden in de slaapvertrekken van onze dienst in Laken.
Hij lag lijkbleek op bed, definitief ontslapen, had zich een kogel door het hoofd geschoten. Onwezenlijke melding, immens verdriet bij ons. Peter had een brief achtergelaten, met de vermoedelijke reden. Het had hem blijkbaar niet meegezeten, het leven en vooral de liefde werkten tegen. Respect voor zijn leed, hij nam zijn discrete bleekheid mee naar een andere wereld.
En dan was er nog de collega die voor de gelegenheid Harry heet.
Een onstuimige West-Vlaming, robuust van bouw en overlopend van levensdrift. Een schoon temperament toch, altijd goedgezind en steeds op de eerste rij voor de moeilijkere karweien, bijvoorbeeld een meer delicate missie, een patrouille door weer en wind of een nachtelijke zoektocht naar verdachte bewegingen. Een Koninklijk Paleis is vaak een trekpleister voor ongure elementen, vandaar dat soort occasionele opdrachten.
Op Harry kon ik steeds rekenen, man met een edelmoedig karakter, rechtuit in zijn klap, klinkt het niet dan botst het, maar hij stond er altijd.
Tot die fatale dag, toen hij plots blokkeerde, om een reden mij nog steeds onbekend. Harry schoot zich zomaar uit het leven. Er rest mij geen ander woord dan: wreed.
Ook buiten mijn directe werkverband vielen er behoorlijk wat doden door de brutale daad van zelfmoord. Ik blijf die kwetsbare mensen respecteren, denk vaak aan ieder van hen, ik tracht ze nog mee te nemen. Twee van hen wil ik speciaal vermelden, het waren leeftijdsgenoten van mij.
De eerste is mijn gewezen sportdokter Karel. Een fidele kerel, voorzitter van de plaatselijke atletiekclub, een gedreven man op alle terreinen die hij bestreek, dat waren er veel, en altijd ten dienste van anderen. Karel was een altruïst pur sang, hij cijferde zich altijd weer weg voor zijn medemens, vergat misschien te vaak zichzelf, zo werd hij meer en meer zijn eigen risicopatiënt. Hij verloor stilaan controle, zelfs over zijn gezondheid, kampte met chronisch slaaptekort, zijn diverse bezigheden dreven hem rusteloos voort. Dat constateerde ik, en dat vertelde hij me meermaals zelf. Zijn leven was een permanente deadline, het constante gevecht met timing en planning, zoveel hooi op die vork. Tot hij troost vond bij een vrouw, ze bood hem haar liefde aan. Karel vergat plots, verstrooid en vermoeid, zijn huisgezin, hij zocht verpozing buitenshuis. Dat was het vage begin van een aangekondigd einde. De minnares vertrok nog sneller dan ze gekomen was, Karel keerde triest en verslagen terug naar huis, waar niemand meer op hem wachtte.
Toen is hij opgestapt, het plafond van de wereld was op zijn kop gevallen.
Exit schone man, uitstekende arts, prachtige kameraad, ik gedenk hem.
En als laatste laat ik mijn beste voetbalkameraad Ken aan bod komen. Een getormenteerde jongen, reeds grillig als prille puber. Een goed hart maar met onbedwingbaar temperament, soms labiel, vaak dronken. Ken hanteerde graag het conflictmodel, in de eerste plaats om zichzelf recht te houden, hij zocht systematisch de controverse, provoceerde graag. En toch klikte het tussen ons, ik was zijn maatje, niemand mocht aan mij raken. Ken en ik waren een soort alternatieve vrienden. Ik had begrip voor zijn wispelturigheid, hij was getormenteerd van nature, dat was niet zijn eigen keuze, zijn grootste slachtoffer was gewoon hijzelf.
Ook in de liefde volgde hij een onmogelijk parcours, hij mikte hoog, en zo had hij soms twee vriendinnen tegelijk, ze wisten het van mekaar, tja.
Het normale leven was te moeilijk voor Ken, de liefde te complex, het voetbal te ontoereikend, de mensen te vijandig, dat dacht hij toch, en ik was ook niet altijd aanwezig. Zeker later verloor ik hem volledig uit het oog. Ik hoorde dan van zijn strapatsen, de heroïsche ruzies met zijn omgeving, zijn amoureuze ontsporingen, zijn furieuze hetze met de drankduivel. Het bestaan was een slagveld voor Ken, het bleef vechten om te overleven, tegen zijn demonen vooral. Het was misschien een oneerlijke strijd, hoeveel leed kan je meeslepen vanuit de genen?
Tot hier en niet verder, riep hij op een nacht dat niemand hem hoorde. Ken vertrok. Ik heb zijn zelfdoding pas zoveel jaren later vernomen. Dat neemt niet weg dat hij in mijn hart vanzelf is doorgegaan met leven. En nog.
Eigenlijk was Ken niet de laatste van mijn dierbaren die opstapte.
Ik had nog kunnen uitweiden over de jongen T. (22), zoon van mijn ex-geliefde W., die vrijwillig ophield met leven. Reden onbekend, hij stond vrolijk in het leven, misschien was het leven minder vrolijk terug geweest.
Er was ook LS, gewezen snookerkampioen en echtgenoot van een goeie ex-collega. Ik zal me altijd de hartelijke babbel herinneren die ik met hem had in zijn prachtig snooker-café te T. Even later kapte LS met snookeren, hij stopte ook bewust met leven.
Als definitieve laatste vermeld ik hier mijn nonkel Roger. Hij was getrouwd met een Waalse vamp, had zonen en zorgen in het zuiden van het land. Nonkel was een schone man, maar melancholisch van aard, alsof de troost van pessimisme hem altijd vergezelde. Hij wou niet echt oud worden, bang van aftakeling en nakende verlatingsangst. Zijn nabije omgeving aanvaardde hem al langer als last, hij was bij hen nooit een volwaardige man laat staan een vrije Vlaming geweest. Nonkel hield het, kalm beredeneerd, voor bekeken, zei hen vaarwel in plaats van au revoir.
Intrieste verhalen die ik opschrijf, mooie mensen die verkiezen om niet meer bij ons te blijven. Hun eeuwige rust is hen gegund. Maar herinnering is tegelijkertijd gemis. Er is pijn die kerft, gepaard met grimmige glimlach.
Zelf zit ik hier niet op te houden met alle dagen na mekaar door te gaan.
Jawel, iemand moet de job doen, de doden eren door ze te noteren.
En ik neem om te beginnen Vinnie mee, hij is heengegaan door overmacht. Zijn dood was geen favoriete keuze, het was een fataal en fanatiek gebeuren. Het heeft mij als vader verwond en getekend, ik ben blijvend gemarkeerd door het lijden van mijn zoon. Daarom schrijf ik, om het uit te schreeuwen, om de pijn te kunnen verbijten, om hem bij mij te houden, om het houden van te vereeuwigen, met hulp en steun van mijn geliefde.
Ik laat ook die andere vrienden niet achter, hun ultiem besluit was een reuzensprong, de diepste duik uit het leven, de hoogste en langste ontsnapping uit de finale treurnis. Er rest me niets dan stil respect.
En ik schrijf vrij en onverschrokken verder, dat is mijn opdracht. Mijn lot.