Passage uit “Een verhaal van liefde en duisternis” (Amos OZ)
Of is de waarheid misschien dat oma niet vanwege de bedreigingen van de Levant haar lichaam kastijdde en zuiverde met kokende ochtend- en middag- en avondonderdompelingen gedurende al haar levensdagen in Jeruzalem, maar juist vanwege de verleidelijke, sensuele bekoringen, vanwege haar eigen lichaam, vanwege de sterke aantrekkingskracht van die overvolle, krioelende markten om haar heen, die haar de adem benamen tot op de bodem van haar middenrif en haar knieën deden knikken van de overvloed van groenten en vruchten en gekruide kazen en scherpe geuren en de verbijsterende keeklankachtige gerechten die vreemd en zonderling en prikkelend voor haar waren, en de begerige handen die diep in de geheimen van de bergen fruit en groenten tastten en graaiden, en de rode pepers en de gekruide olijven en de naaktheid van al dat rijke, bloederige, blozende vlees dat zonder huid en zonder schaamte lillend aan de haak hing, en de duizelingwekkende overdaad aan kruiden en specerijen en poeders, het hele bandeloze, betoverende kleurenspectrum van de bittere, scherpe, zoute wereld, en dan ook nog eens de geuren van de ongetemde koffie die diep in je buik binnendrongen, en de glazen vaten vol kleurige dranken met ijsklontjes en schijfjes citroen, en die sterke sjouwers van de markt, bruinverbrand, behaard, naakt tot aan hun midden, alle spieren van hun rug trillend van inspanning onder hun warme huid, glinsterend van het zweet dat ervan afstroomde in de zon. Misschien waren al die hygiënerituelen van oma niets anders dan een hermetisch en steriel ruimtepak. Een antiseptische kuisheidsgordel die oma zichzelf had aangemeten en waarachter ze zich uit vrije wil had verschanst, vanaf haar eerste dag in het land, die ze met zeven sloten op slot had gedraaid, waarna ze alle sleutels had vernietigd.
Tenslotte stierf ze aan een hartaanval: dat is een feit. Het was echter niet de hartaanval, maar haar hygiëne die haar doodde. Of niet de hygiëne, maar haar geheime verlangens. Of niet haar verlangens, maar de verschrikkelijke vrees voor die verlangens. Of niet de hygiëne, niet de verlangens, en zelfs niet de vrees voor die verlangens, maar haar eeuwige, geheime boosheid op die vrees, een gesmoorde boosheid, een kwaadaardige boosheid, als een dooretterende infectie, boosheid op haar eigen lichaam, boosheid op haar begeerten, en ook een andere diepere boosheid, boosheid om het feit dat ze terugdeinsde voor haar begeerten, een troebele, giftige boosheid, boosheid op de gevangene én op de gevangenbewaarster, jaren en jaren van heimelijke rouw om de desolate tijd die vergleed en om het verschrompelende lichaam en om het genot van het lichaam, het genot dat duizenden keren gewassen was en uitentreuren ingezeept en gedesinfecteerd en geschrobd en gekookt, het genot van deze Levant, vervuild, bezweet, beestachtig, zo opwindend dat je er bijna van flauwviel, maar boordevol microben.