Uit Knack.be/tech van 14 maart 2017  – door freelancejournalist Dominique SOENENS

Die smartphone waar u zo aan gehecht bent? Heel lang gaat die niet meer mee, voorspelt Jan Rabaey, Belgisch professor aan Berkeley University. ‘Technologie komt steeds dichter op ons lichaam.’

Het is januari, San Francisco baadt in een zonnetje. Op een sportterrein van de campus van Berkeley University spelen vreemd uitgedoste studenten een potje zwerkbal, een sport die ze halen uit de Harry Potter-boeken. Een hoop op het eerste zicht onsportieve nerds die rondhuppelen in bizarre kledij.

Jan Rabaey (61) moet er even om lachen. ‘Ik snap er niets van, maar het schijnt een echte sport te zijn.’ Hij troont ons mee naar zijn bureau, waar hij ons een apparaat toont dat gelijkt op een toestel dat honderdduizenden mensen wereldwijd dagelijks gebruiken: de iPad. Iets zwaarder en iets primitiever misschien dan de superpopulaire tablet die Apple op de markt bracht, maar de gelijkenis is sprekend.

Erkenning kreeg hij er niet voor, behalve dat hij in de pers wel eens ‘de geestelijke vader van de iPad’ genoemd wordt. Een magere troost, maar daar maalt de uit Veurne afkomstige ingenieur niet om. ‘Ik doe wat ik graag doe.’

Het is ochtend in Berkeley en dan doet Rabaey wat hij altijd als eerste doet: e-mails beantwoorden. Hij is bezig met een project waar onder meer Google en Amazon interesse voor hebben: computers die op een organische manier denken, in tegenstelling tot de huidige apparaten die vanuit algoritmes of vooraf vastgelegde programma’s werkt. Het moet leiden tot computers die efficiënter en minder beperkend werken. ‘Dat is the next big thing‘, zegt hij, terwijl hij met een half oog zijn scherm bekijkt.

Rabaey is een spraakwaterval. Hij switcht binnen luttele momenten van electroceuticals, elektronica die mensen met een medische aandoening kan helpen, naar neural dust, minuscule implantaten die het menselijke brein moet helpen communiceren met een machine of een prothese. Eén moment van onoplettendheid en je bent de draad kwijt.

Rabaey leidt als wetenschapper in Berkeley twee onderzoekscentra, het Wireless Research Center en het Ubiquitous Swarm Lab. Hij is hier al meer dan dertig jaar, direct na zijn studies burgerlijk ingenieur elektronica aan de KULeuven trok hij naar Californië. Hij keerde twee jaar terug naar België om er als research manager te werken bij IMEC, maar trok daarna voorgoed richting Californië. Hij woont met zijn vrouw in een huis met uitzicht op San Francisco Bay.

‘Ik kon indertijd kiezen tussen aanbiedingen van Berkeley en Stanford. Ik vond Berkeley meer de plaats waar het allemaal gebeurt. Je hebt hier een topuniversiteit, met heel veel samenwerking tussen verschillende disciplines. Alle afdelingen staan in de top tien van beste universiteiten van de VS, onze ingenieursafdelingen staan zonder uitzondering in de top drie.’

U had alle reden om hier te blijven.

JAN RABAEY:(knikt) Ik heb mijn vrouw hier leren kennen, het weer is fantastisch. Ik wil niet meer terug naar België. Af en toe keer ik er wel terug, op bezoek bij familie. Maar als wetenschapper zit ik hier gebeiteld.

Het contact met Silicon Valley, met ingenieurs en wetenschappers die wereldtop zijn in hun domein: fantastisch. Je kan hier met een idee aanzetten, mensen ervoor enthousiasmeren en een onderzoekscentrum beginnen. Het is een andere manier van werken dan in Europa. Bedrijven leveren hier voor een groot deel de fondsen voor ons werk. Maar ze willen er ook iets voor in ruil. Ze willen dat we ons bezig houden met dingen die relevant zijn.

Dat vindt u niet erg?

RABAEY: Nee, integendeel: het houdt je met de voeten op de grond. Ik moet onze sponsors elk jaar overtuigen van wat we doen, maar dat hoort erbij.

Ik heb veel vrijheid als onderzoeker. Het ecosysteem van bedrijven en universiteiten is iets ongelooflijks hier. Telkens als je denkt dat het allemaal wel doodgebloed is, komt er toch weer iets nieuws.’

Met wat bent u op dit moment bezig?

RABAEY: Ik leg me toe op zogeheten swarms: lokale en organisch groeiende netwerken van apparaten die met elkaar communiceren. Onze manier van omgaan met technologie gaat in de nabije toekomst veranderen, dat staat voor mij vast.

Technologie komt veel dichter op ons lichaam. We werken nu met een iPhone, waarin heel veel technologie en sensoren gestopt zitten. Je hebt een aanraakscherm, een toetsenbord, enzovoort. Voor al die zaken zijn er veel betere interfaces denkbaar, zodat je niet meer met een iPhone moet rondlopen.

Amazon heeft nu bijvoorbeeld de Echo Box, waar je met je stem commando’s kan aan geven of informatie opvragen. Een veel natuurlijkere manier van werken. Je kunt een scherm verwerken in een bril en een toetsenbord in een polsband, die dan met elkaar communiceren. Je kunt ook je fiets laten communiceren met je lichaam. Dat is de toekomst.

Onze huid, dat is eigenlijk één grote sensor. Daar kan je gebruik van maken, zoals de Apple Watch doet: als er een bericht binnenkomt, trilt hij even, zodat je dat voelt. Maar dat is nog maar een heel primitieve toepassing, je kan daar veel verder in gaan. De technologie komt dichter bij ons lichaam, en soms ook in ons lichaam. Je kunt daarvoor een aantal neuronen in je hersenen als interactiemedium gebruiken. Je kunt nieuwe zintuigen creëren, via infrarood zicht of zicht op grotere golflengten, zodat je spectrum vergroot. Of je kunt met signalen werken die continu de ruimte aftasten, zoals vleermuizen dat doen. Op die manier kun je op een rijkere manier omgaan met de werkelijkheid. Het human intranet, noem ik dat.

Dat klinkt behoorlijk spectaculair. Zijn er ook praktische toepassingen?

RABAEY: O ja, vooral in de medische sector. Voor mensen met een prothese is communicatie tussen hun brein en hun prothese mogelijk: dat verbetert hun levenskwaliteit aanzienlijk. Je kunt ook mensen die verlamd zijn laten bewegen met een exoskelet. Je hebt hersenimplantaten met 64 sensoren, waarbij de signalen binnenkomen via een chip en vervolgens via een antenne worden doorgegeven aan de hersenen. Mensen met paraplegie kunnen we terug laten bewegen, net als mensen die een beroerte hebben gehad.

We zijn nu ook aan het kijken naar mensen met traumatic stress disorder of met een depressie. Electroceuticals noemen we dat. Bij extreme parkinsonpatiënten kun je een kleine elektrode inbrengen in de thalamus en krijg je wonderbaarlijke resultaten. Iemand die niet kan rechtstaan, gaat plots weer gewoon bewegen. Als je het uitzet, vallen ze weer terug, als een pop die in elkaar zakt.

Een knopje induwen, meer is het
niet?

RABAEY: Het gaat om het bypassen van een circuit in de hersenen. Simpel. Al die dingen kunnen, maar je moet je ook afvragen hoe robuust en veilig die systemen zijn en hoe je ze voor langere tijd kunt laten functioneren. Er zijn nog heel wat obstakels, die niets met de technologie op zich te maken hebben, maar wel met veiligheids- en privacyoverwegingen.

Een heikele kwestie: niet iedereen wil zomaar meestappen in de vooruitgang die de technologie maakt.

RABAEY: De reacties van mensen zijn heel onvoorspelbaar. Sommige dingen accepteren ze heel makkelijk, ook als ze betekenen dat ze veel privacy opgeven, andere dingen zijn een groot struikelblok.

In Californië wilden ze beginnen met het installeren van automatische elektriciteitsmeters, die aangeven hoeveel je verbruikt per dag. Er kwam enorm veel protest, omdat veel mensen het als een inbreuk op hun privacy zagen. Als je dan weet dat wij hier bezig zijn met technologie die veel dichter op het lichaam zit, dan kan ik me inbeelden dat de bezorgdheid nog veel groter zal zijn.

Die maatschappelijke discussie hoort erbij, ook voor ons. We zijn niet alleen met technologie bezig, we stellen ons ook die vragen. Het zijn vragen waar iedereen mee bezig moet mee zijn, niet alleen wij.

Wat denkt u van wetenschappers zoals Stephen Hawking, die waarschuwen voor de gevaren van artificiële intelligentie?

RABAEY: Ik heb het daar lastig mee. Ik denk dat het een beetje uitgaat van een naïef beeld van technologie en artificiële intelligentie.

Ik zie artificiële intelligentie niet op zichzelf bestaan. Het gaat altijd om aanvullingen op wat wij doen. We verbeteren onszelf door middel van technologie en artificiële intelligentie. Het idee dat technologie zelfstandig wordt, dat zie ik nog niet zitten, en het gaat momenteel ook niet die richting uit. Ik zie veel meer opportuniteiten dan gevaar. En als het dan toch zou gebeuren dat die dingen beter worden dan ons, dan is dat misschien een volgende stap in de evolutie. Dan zijn we een nieuwe mensensoort aan het creëren. So what?

Maar zover is het nog lang niet. Veel van die mensen geloven in een exponentiële groei van technologie, tot in het oneindige. Raymond Kurzweil, een onderzoeker in dienst van Google, en anderen denken dat. Maar er zijn grenzen, vooral op het vlak van energie. Technologie kan niet tot in het oneindige evolueren. Gegevensverwerking op atoomniveau: veel geluk ermee. Ik geloof er niet in.

U gelooft wel dat technologie onze omgang met de werkelijkheid op zijn kop kan zetten, bijvoorbeeld door onszelf te voorzien met extra zintuigen.

RABAEY: Ja, en dat is logischer dan het lijkt. Het is eigen aan de mens om zich te willen verbeteren. Je kunt vandaag je ogen laten laseren om beter te zien. Je hebt golfspelers die zich laten laseren zodat ze beter kunnen zien dan normaal menselijk mogelijk is.

We veranderen onszelf doordat we voortdurend een gsm bij ons hebben en dingen kunnen opzoeken op het internet, als een soort extern geheugen. Zelfs door een gewone fiets verbeteren we onszelf en gaan we anders om met de werkelijkheid.

We doen eigenlijk wat we al altijd doen. Alleen is de impact soms groot, dat is zo, maar we willen ook de maatschappelijke vragen niet uit de weg gaan.

Zo komen we heel dicht bij cyborgs: half mens, half machine.

RABAEY: Ja (glimlacht). En je kunt daar verder in gaan. Zoals toepassingen maken die zonder veel pijn in het lichaam in te brengen zijn, te vergelijken met een tattoo. Je kunt een chip inbrengen waarmee je je manier van omgaan met de werkelijkheid helemaal overhoop gooit. Rechtstreekse communicatie tussen hersenen kun je mogelijk maken. Dat klinkt krankzinnig, maar het kan. We kunnen nu vooral ingrijpen op de zintuiglijke en motorische functies van de hersenen. Op cognitief vlak staan we nog niet zo ver.

De grens tussen werkelijkheid en cyberwerkelijkheid wordt vaag.

RABAEY: Inderdaad. Ik sprak ooit de CEO van een bedrijf dat bezig is met immersive technologies, technologieën die de mens in een andere realiteit onderdompelen. Hij zei: ‘Uiteindelijk weten we vandaag al niet meer of we in de realiteit bezig zijn of niet.’ Hij haalde het voorbeeld aan van een vliegdekschip waar mensen beneden in een controleruimte achter grote schermen werken. In principe leven die mensen in een virtuele realiteit. Als je de toevoer van beelden verandert, kun je hen van alles wijsmaken, terwijl ze denken dat het de realiteit is.

We hebben dat uitgeprobeerd met een grote mot. We namen het besturingssysteem in de hersenen over. Alleen had die mot nog een eigen wil en botste dat af en toe. We hebben toen een minischerm voor haar ogen geplaatst, waardoor we haar perfect konden sturen naar waar we wilden. Het insect was gehackt.

Nogmaals: dat roept heel veel vragen op en daar moeten we antwoorden op vinden. Maar ook hier geldt: de trein van de technologie snelt gewoon verder. Het is de maatschappij die moet bepalen hoe ver we gaan.

Uw ideeën lijken soms zo uit sciencefictionboeken te komen. Is dat ook zo?

RABAEY: Ik verslind sciencefictionboeken. Er zit veel rommel bij, maar evengoed grandioze dingen. Boeken waarbij ik de vraag stel: ‘Is dat mogelijk, wat kan ik daarmee doen?’

Peter Hamilton bijvoorbeeld beschreef in een roman het idee van organische tattoos die een bepaalde interactie met technologie mogelijk maken. Dat vond ik heel interessant. Ik begon daar meteen op verder te denken. Hoe ver staan we daar al in? Hoe klein kunnen we die maken? In het vorige decennium schreef Vernor Vinge (auteur en wiskundige, nvdr.) over kleine sensoren die rondzwerven en een netwerk vormen. Dat is de Internet of Things waarover iedereen het heeft.

Doet u vandaag wat u als jongen wilde doen?

RABAEY: Neen. Ik ben altijd meer een dromer en een boekenwurm geweest. Alle dingen die ik heb gedaan, zijn gewoon gebeurd. Er zat geen plan achter. Ik ben wel altijd gefascineerd geweest door wiskunde, natuurlijk. Maar ik had niet het voornemen om naar de hightech over te stappen. Ik ben naar hier gekomen omdat ik het hier opwindend vind, zeker met de aanwezigheid van Silicon Valley erbij.

En de opwindende dingen blijven gewoon komen.

RABAEY: Iedereen kan voorwerpen bouwen die intelligent zijn. Je hoeft daarvoor tegenwoordig zelfs niet meer in Silicon Valley te zijn. Al zou ik Vlaamse studenten wel aanbevelen om naar hier te komen. Het is een unieke ervaring, die je altijd met je meedraagt. Ik besef dat ik geluk heb gehad. Ik maak deel uit van een generatie die enorm veel heeft voortgebracht. De periode waarin ik leefde, was uniek. Het is een rol
lercoaster geweest. Ik ben daar heel dankbaar
voor.