Brief aan de Nar van dienst,
Beste gewezen kameraad, ik jongleer wat met je naam, maar ik zit er niet ver naast. Ik was de laatste man op aarde die je nog ernstig nam. Je werd bijna gehaat door je familie en wat eens je sociale entourage was. Je sloopte je vrienden en je doopte ze tot je vijanden, alsof je dat nodig had om te bestaan, als een soort basis voor je averechtse karakter. Je bestond graag uit chagrijn en venijn. Toch maakte ik een achterwaartse salto telkens in je zag of je sprak. Ik vond je een sukkelaar, een maatschappelijke mislukkeling, maar ik had erbarmen. Zalig de armen van geest.
Het waren de woorden van uw veel sympathiekere soortgenoot, de heer Jezus Christus, de meest bekende Jood en verre voorloper van de hippies. Hij noemde zich de zoon van God, denkelijk een grapje van die jongeman, maar hij deed wel nuttige dingen in zijn leven. Hij was allesbehalve een nietsnut, hij had een stevige moraal, hij legde zelfs een ethische fundering voor eeuwen. Hij begeesterde paters, nonnen en begijnen, hij bekeerde zondaars. Alvast een batig saldo voor die straffe gast, zijn korte leven was geslaagd. Toch durf ik soms met hem te lachen, als hij zegt dat ge ook uw vijanden lief moet hebben. Djeezes, wat een onzin toch. Vergeet het dus maar Narrie, ik zit voortaan in het andere kamp. Ik trek mijn pootjes van u af, dop nu zelf uw heilige Joodse boontjes. Ge hebt uw knettergekke zotskap aangetrokken, ge zijt de Nar van dienst geworden.
Ik was 10 jaar jong en ik kreeg klop van een kameraadje van 14.
Hij sloeg me bont en blauw omdat ik me verweerd had tegen zijn verwijten: ik was een vuile rossenkop. Ik had zoiets opeens niet meer opgekropt en ik had terug geklauwd. Ik werd net niet knock out geslagen. Vanuit mijn vernauwend bewustzijn, groggy op de grond, zag ik een ander kameraadje op me toelopen. Het was Joske (met de snottebel).
Hij kwam me venijnig in de zijflank trappen. Hij had zijn kans schoon gezien, ik was het gewonde dier dat op de grond lag. Een tactische fase voor de zwakste van de klas, om zijn gram te halen. Ik incasseerde een genadeslag.
Aan die pijnlijke jeugdanekdote dacht ik toen gij, de Narrenman, me mailde, met onverholen leedvermaak, nadat de samenwerking met Dossin was stopgezet door een droog telefoontje van de directeur. De teneur van uw bericht was niettemin zoals vele voorgaande: altijd een beetje komen zeuren en sleuren, tikkeltje kloppen en schoppen, mijn schrijfsels indirect kleineren, boek en blog in het belachelijke trekken, mijn ideeën en meningen torpederen. Etc.
Aan de levenslange partner van een gewezen vriendin kan ik veel vergeven. Hij stamt uit een kwetsbare Joodse gemeenschap, met een ontzettend beladen verleden, inclusief oorlog en massamoord op zijn volk. Daar word ik nog altijd stil van en ik slik spontane kritiek in. Ik kijk bewust naast hun hautaine ultra-orthodoxen. Ik nuttig het veel te dure en overroepen voedsel bij de ‘place to be & eat’ in de Antwerpse jodenwijk, het wat duffe restaurant Hoffy’s.
Ik aanvaard graag hun invitaties voor het sabbatfeest op vrijdag, maar de bevestiging bereikt me nooit. Mooi bedot, ik ben en blijf een goj, een buitenstaander met wie men speelt omdat hij zich sowieso tot hun cultuurfamilie heeft bekeerd. Niet meer dus.
Ik heb gedurende zes jaar alles voor dat uitverkoren volk van Jaweh gegeven, ik heb niks teruggekregen. Daar staat gij, die bij uitstek gekke Narrie, symbool voor. Het woordje schlemiel lijkt haast uitgevonden voor die zielige jongen van vooraan in de 70 jaar. Niks geleerd in dit leven dan mensen kwellen en relletjes bedenken. Typerend voor de verveling van de leegte.
Waarom ik me niet verdedig, poneert gij in de chaos van uw mailverkeer.
Ik riposteer: het is nu misschien de beurt aan uw gemeenschap.
Uw repliek: die kennen u niet.
Steek in mijn hart, mes in de rug. Een dier dat lijdt, snijdt men verder de keel over.
Hij die eens een arme broeder was (ik hielp hem en ik hield hem recht), heeft nu vers bloed geroken. Een zielige Jood die zegeviert op de kap van wie zijn Vlaamse kameraad was. Dit is de oorlog van een zieke Judeeër, een nurkse zielenpoot. De nar van dienst draagt de ranzigheid van armoede in zijn hart. Wat goed en gevoelig leek, is fake.
Even terug naar dat evangelie van de judaïsche prediker Jezus.
Zalig zijn de armen van geest. Nee hoor, meneer Christus, ik lees liever: leve de eerlijke en de integere soort, de mensen uit één stuk. Ik sta voor wat ik ben, ik schrijf wat ik denk, ik ben streng in de leer, op de eerste plaats voor mezelf. Als ik me vergis of een misstap bega, is er nog Nathalie. Wij hanteren een ethisch idee, of wij proberen het alleszins. Per definitie en uit principe.
Alsjeblief narrige man, joodse zot van dienst en gelovige hypocriet. Weet dat er ook geschreven staat (en dat onderschrijf ik wél): in het begin was het Woord en het Woord was Wet. Wel, ik leg hier dus mijn eigen tafelen van Mozes neer, ik beitel tekst en taal, ik verwoord uw laffe onvermogen om een man te zijn met ballen.
Nog een kleine uitsmijter met betrekking tot mijn controversiële en (volgens sommigen) discutabele column Dossindessin (27/2). Omer had inhoudelijk gelijk, maar… Het waren de woorden van Tomas Baum, directeur van museum Kazerne Dossin tegenover mijn geliefde toen ze hem beheerst temperamentvol belde. Noteer dit schlemielige Narrie, en speel het door aan uw orthodoxe gemeenschap. Wij houden de eer graag aan onszelf, wij vechten en wij verweren ons tenminste. Vertel het ook verder aan uw eega, mijn gewezen collega. Zij excelleert (als gids) in het perfecte niet spreken. Ik veronderstel dat zij lijdt, maar ik wil haar hier helpen met een tip: hef uw leed op door eindelijk niet meer te zwijgen. Dat is toch die bijbel van Dossin, of niet?
Toen mijn zoon Vincent in augustus 2018 reeds terminaal op Gasthuisberg verbleef, ben ik toch nog blijven gidsen. Puur uit plichtsbewustzijn, Vincent had het me ook aangeraden: doorgaan papa. Mijn zoon overleed op 3 september 2018.
De uitvaart vond plaats op 12 september. Op 22 september hervatte ik het gidsen. Praat me niet over ‘vechten’, dwaze Narrie, vertel geen onzin. Ik ben met de buik over de grond gegaan, voor de goeie zaak, het Joodse verhaal, dat helaas ook het uwe is. Ik schuw geen pijn, ik denk altijd aan een lijden dat nog groter is, ik ben een kleine man. Maar ik ben geen lafaard godverdomme, en daarom geef ik u hier de volle lading, ongenadig tegen uw joods verrotte kop.
Je meent opeens ook te moeten spotten met ons boek en ons blog. Het feit dat Nathalie en ik ons smijten in een creatieve onderneming. Je lacht dit weg, geniepig in je cryptische regels (conform je schlemielig profiel). Wel dan, dwazerik, hier zijn de cijfers: bijna 5000 individuele lezers en meer dan 10.000 individuele leessessies voor ons blog, op een goed half jaar tijd, alsjeblief.
En nu ik toch met onze boekhouding bezig ben: ik deed op die zes jaar meer dan 500 gidsbeurten. Over dat wrange verhaal van de Holocaust, aangaande jouw volk, steeds refererende naar die gemeenschap waartoe jij behoort. Met mijn diepste respect, maar niet meer voor jou en evenmin voor de meeste van het handvol Joden dat ik persoonlijk heb mogen kennen. Ik ben verpletterd door jullie complete desinteresse voor persoonlijk leed. Ik ben dodelijk ontjoodst.