Ik hoorde iemand luid mijn naam roepen op straat, ik keek om en rond, geen kat te zien. Daarna werd er lichtjes geclaxonneerd.
Ik ontwaarde een bekend gezicht, het was Maria die haar bleke hoofd uit het autoraampje stak. Haar man Firmin zat aan het stuur, strak voor zich uit kijkend, haast met een bevroren gelaat. Maria sprak schichtig: het gaat heel slecht met Antonia, gisteren plots afgevoerd naar spoed, mogelijks haar laatste opname, die zien we hier niet meer terug. Maria had de tremolo in haar stem en de bibber in haar handen, Firmin was aangeslagen. Hun jarenlange naaste buurvrouw Antonia, een gewezen verpleegkundige, was ook hun hartsvriendin. Ze dronken dagelijks samen koffie, kletsten vrolijk bij en gingen zorgzaam om met mekaar.
Wij kennen hen als sobere mensen, wel van nobele volksklasse, met een hoofse vriendelijkheid, een burgerlijke voorkomendheid die dreigt te verdwijnen in onze maatschappij. Ze kwamen lang geleden van het platteland, verkasten dapper naar de grote stad en werkten hard. Hun relatieve welstand is niet gestolen. Op hun oudere dag genieten zij van het comfort dat een stedelijke omgeving hen kan bieden: een gerieflijk appartement, de winkelbuurten, de rustieke brasseries, de parkjes met babbelbanken en vooral mekaars nabije gezelschap. In onze blok is dat soort brave lieden één grote familie, Nathalie en ik zijn eerder de verre verwanten, maar wel graag gezien. We horen er zeker bij en wij heten hen steeds welkom bij ons.
Het is maar drie maand geleden dat Antonia een namiddag bij ons te gast was. Ze bewonderde ademloos het panoramisch uitzicht dat ons dakappartement op de binnenstad bood. Daar wou ze ooit eens foto’s van nemen, als dat mocht. Ja hoor Antonia, kom er de eeuwigheid maar vastleggen, het hemels perspectief, het zuchten van de lucht en het wiegen van de wolken. Het zette haar tot nostalgisch dromen aan, zoveel jaren achterwaarts, haar aankomst in Leuven, de verpleegsterschool, Gasthuisberg en de prille periode op de afdeling Spoed waar zij tot de pioniers had behoord. Zij waren een uitzonderlijk team, van niks vervaard, ze keken de dood dagelijks in de ogen. Straffe kost, heftige verhalen, om het onverbiddelijk expliciet uit te drukken: het bloed droop van de muren op Spoed, de verdovingsspuit werd gehanteerd als een verweerwapen en een amputatie was eerder regel dan uitzondering.
De zelfmoordpogingen waren aan de orde van de dag en het ene verkeersongeval was al verschrikkelijker dan het andere. Miserie.
Stukken en brokken van levens werden er binnengeleverd als hoopjes schroot. Antonia leerde als jonge vrouw de dood kennen als een bondgenoot, als de grote verlossing uit het immense lijden van kleine mensen. Want dat zijn we allemaal op het einde, dat zei ze nog, ingetogen en reeds een beetje afwezig. Wij dachten toen: Antonia komt afscheid nemen. Ze pakt met haar zieke ogen nog een foto van ons. Een laatste souvenir.
Onze indruk was correct geweest, ze begon zienderogen achteruit te gaan. Van groot en robuust werd ze gebogen en graatmager. De aftakeling werd haar gezel. Nadien kwamen we haar nog een paar keer tegen, in de lift, op straat, in de hall: geen klacht kwam over haar lippen. Integendeel, steeds die minzame glimlach.
Na de slecht-nieuws-melding van Maria haast ik me om het ziekenhuis te contacteren. Op welke afdeling ligt Antonia ondertussen en mag ze bezoek ontvangen? Wij willen haar hoe dan ook nog gaan goeiendag zeggen, al is het maar voor een stille groet of even aan haar bed staan, haar hand vastpakken, zeggen dat ze rustig mag slapen, wij komen wel even waken.
Ik krijg een verpleegster aan de lijn die zeer vriendelijk en medewerkzaam is. Ze doet snel de nodige opsporingen voor ons, jawel, ze kent Antonia. Momenteel is er familie bij haar op de kamer, misschien niet het moment om haar nu te storen. Best van morgen even terug te bellen, dan kan ik met Antonia persoonlijk een afspraak regelen voor Nathalie en mezelf. Dat is in het belang van de patiënt die prioritair over zoiets beslist. Uiteraard, beaam ik, zulke regels verstaan wij perfect.
Wat een opluchting ook, Antonia is blijkbaar niet in acuut levensgevaar. Ik breng de onverwachte goed-nieuws-melding aan Nathalie, die meteen plannen maakt hoe wij Antonia mogelijks kunnen bijstaan als ze terug naar huis komt. Daar zullen wij het al over hebben als we haar bijvoorbeeld ’s anderendaags mogen bezoeken. Toch een schoon vooruitzicht na de onheilstijding van Maria en Firmin. We brengen hen zo rap mogelijk op de hoogte, na ons bezoek weliswaar. Eerst morgen bellen met Antonia om die afspraak vast te leggen. En hopla, ons leven hernam zijn blije loop, er was helemaal geen vriendin verloren. Weg met dat verdriet!
’s Anderendaags neemt Nathalie contact op met dezelfde afdeling op Gasthuisberg, ze krijgt de hoofdverpleegkundige aan de lijn. Nathalie stelt haar vraag aangaande de regeling van ons bezoek, of we Antonia daarover kunnen spreken. Het antwoord is, na een korte stilte, en daarna een hapering… helaas mevrouw, het spijt me, ik moet u meedelen dat Antonia overleden is.
De luidspreker van de smartphone staat aan, ik luister mee, wij registeren deze plotse dood.
Dan is het toch nog vannacht voorgevallen, flitst het tegelijkertijd door ons beider hoofd. Misrekening, de verpleger geeft nadere uitleg: Antonia ging reeds heen de nacht voordien. Nu verstaan we er niks meer van, na de trieste opdoffer van het onverwachte overlijden van onze vriendin, nu nog deze complete verwarring aangaande het tijdstip.
Maar wat blijkt bij verder doordenken? Eens ons brein weer helder werkt, snappen wij de wrange grap. De verpleegster met wie ik de dag voordien reeds contact had genomen en die me had aangeraden om de dag nadien met Antonia persoonlijk af te spreken, was eigenlijk reeds op de hoogte geweest van haar overlijden. Hoogst bedenkelijk toch. Had zij dus bewust gelogen, uit schroom om de waarheid te vertellen, of was het puur uit professionele onkunde dat ze me iets op de mouw had gespeld? Dat is háár gewetensvraag, hopelijk.
Wij hoeven het zelfs niet meer te weten, Antonia is ook zonder ons rustig kunnen vertrekken, verlost uit haar pijnen en haar lijden, meer nog: ze verliet ons vanop een soort thuisfront, haar vertrouwde en geliefkoosde ziekenhuis. Over die groteske misser van haar vakgenote zou zij zedig gezwegen hebben, of in het beste geval uitbundig gelachen. Zoals wij haar kenden, zou zij dat perfecte galgenhumor gevonden hebben. Het lijk van Antonia aan de lijn krijgen, tsjonge toch.