Ik ken een man van bijna 70 jaar, Andreas genaamd, die momenteel zo’n 30 appartementen bezit. Hij is van plan om er nog bij te kopen, het einde van zijn immopraktijken komt nog lang niet in zicht. Dat verklapt hij me bij een koffie in een landelijke brasserie. We zijn niet echt maten, laat staan vrienden, maar we kennen mekaar al een leven lang, er is een wederzijds vertrouwen. Ergens, op een niet meteen definieerbaar punt, zitten we perfect op mekaars golflengte, en hetzelfde geldt voor onze vrouwen. Andreas was bescheiden begonnen, met één aftands appartementje dat hij renoveerde en daarna aan een mooi bedrag wist te verhuren, hij maakte er na dat eerste succesverhaal een voltijds winstmodel van. Aankopen, opknappen en op de huurmarkt brengen. Zijn motto was van in het begin: ik lever topkwaliteit, ik garandeer een vlekkeloze nazorg, maar dat heeft dan ook zijn prijs: erg duur.
Hij kon zich in de markt zetten als de man die nooit brol leverde, steeds van zijn woord was aangaande onderhoud en reparaties, maar die zich daarvoor ook flink liet betalen. Zijn systeem werkte zodanig goed dat hij na 40 jaar immobiliën ontieglijk rijk is geworden, toch blijft hij nog verder aankopen, restaureren en verhuren aan wie daarvoor de centen heeft. Het is drummen en dringen om een pand van Andreas op de kop te kunnen tikken, zijn verhuurdersreputatie is vlekkeloos. Tot spijt van zovelen die hem dat benijden, want afgunst en jaloezie van de goegemeente werden tevens zijn deel, dat is de grote schaduwzijde van zijn geslaagde ondernemerschap. Hij wordt met de nek aangekeken door de meeste dorpsgenoten en medeburgers, want Andreas verdient te veel volgens hen, hij kan acrobatisch jongleren met zijn geld, hij is een bank op zijn eigen geworden. Helaas, de mensen zijn nijdig op mij, vertelt hij me tijdens ons confidentieel gesprek. Daar heeft hij zwaar van afgezien, nachten van wakker gelegen, hij leende zelfs geld aan vrienden en kennissen om hen tijdelijk te depanneren, om zijn goede naam te herwinnen – die hij geheel ten onrechte was verloren – hij wou mens onder de mensen zijn, zijn intrinsiek warme hart tonen, maar dan nog: wie succes oogst in dit leven, zeker als dat gepaard gaat met enorme financiële winsten, kan meestal op geen mededogen meer rekenen, zo maakt Andreas zijn eigen rekening… van sociaal verlies. Hij is er dus op uitgekeken, zucht hij, op die medemensen, in het algemeen toch, hij maakt schaarse uitzonderingen, ik krijg zijn vertrouwen nog, mijn vrouw deelt in deze discrete sfeer. Wij vragen hem beiden hoe hij er dan in slaagt om zelf als mens te overleven, om stand te houden in zo’n landschap van hettenfretters (zijn woorden) die hem elke cent benijden.
Met oogkleppen, zegt hij, die zet ik permanent op, ik kijk niet meer naar links of niet meer naar rechts, ik werk gewoon verder, niet om het geldgewin, maar omdat de immo nu eenmaal mijn praktische zingeving is in dit korte leven, ik kan niks anders, ik heb er nog altijd flinke goesting in, hard werken in deze branche verlengt mijn leven op aangename en comfortabele manier, zo moet ik niet nadenken over mijn eigen sterfelijkheid, het geld is totaal onbelangrijk geworden, dat smijt ik gewoon bij op de dikke hoop. Maar iemand een lening verschaffen of geld voorschieten doet hij nooit meer, stop aan de cadeaupolitiek, wegens steeds weer bedrogen, zogenaamde vrienden betalen hopeloos te laat terug, of slechts een deel, of verdwijnen met de noorderzon. Andreas beweert dat hij – zoveel keer te veel – bedot is geweest, door familie en kennissen die hem in het zak hadden gezet, die een lening of een voorschot in een gift of een geschenk voor zichzelf hadden omgezet, want Andreas had dat toch niet nodig, dat was een wandelende geldzak. Mensen vergaten allemaal de moraal, en meer nog; zijn arbeidsethiek, hij had – alhoewel graag – toch keihard gewerkt voor dat klein fortuin. Zijn levenslange arbeid was bovendien niet uit drang naar rijkdom geschied, hij had de dingen verricht waarvoor hij die specifieke aanleg en dat aparte talent had, en akkoord, dat had immens veel geld opgebracht, en dan? Toch besloot hij om door te gaan, voor zijn mentale gezondheid, zijn diepste drijfveer.
Kinderen hebben hij en zijn vrouw niet, het vergaarde kapitaal zal later naar organisaties en stichtingen gaan die aansluiten bij zijn politieke ideologie: hij is een uitgesproken Vlaamse liberaal, die zijn overtuiging in de richting van het pure volksnationalisme heeft geduwd, wars van alle profitariaat in linkse kringen, tegen de heersende moraal van hippe multicultuur en trendy klimaatspellekes, wat in zijn ogen voor een ontaarde en verbrokkelde samenleving heeft gezorgd. Andreas gruwt van de moderne tijden, met een maatschappij waarin de arbeidsijver aan extreme slijtage lijdt, waarin mensen zich vanzelfsprekend gaan installeren in goedkoop slachtofferschap en financiële afhankelijkheid van de overheid. Voor Andreas was het altijd werkendag, daarin zat het plezier van zijn leven: creëren met ideeën, nadenken met zijn hoofd en handelen met zijn handen, zo kreeg hij loon naar werken, een strikt meritocratisch levensmotto waar momenteel een smet op lijkt te rusten. Deze tijdsgeest maakt hem erg ongelukkig, maar hij doet naarstig verder, met behulp van die oogkleppen, hij laat de zon op die manier selectief schijnen voor zichzelf, én zijn geliefde, maar ook voor ons: zijn occasionele vrienden.
Het verhaal van mijn gelegenheidsmaat doet me ongewild denken aan het relaas dat ik ooit van een stokoude Joodse man vernam. Ik was indertijd gids in het Museum van de Holocaust te Mechelen en had er soms de kans om nog met een schaarse overlevende van Auschwitz te mogen praten. Zo had ik eens een kort gesprekje met meneer Tobias. Hij was voor de oorlog een erg beloftvolle ondernemer op de huizenmarkt in Antwerpen geweest, hij was er in geslaagd om eigenaar te worden van diverse luxueuze panden die hij dan doorverkocht of voor een mooi prijsje verhuurde. Toen hij na verraad van Belgische buren – te afgunstig op zijn succes – opgepakt en geporteerd was geworden, had hij in het uitroeiingskamp een overlevingsstrategie bedacht. Om de knagende honger tegen te gaan (in dat dagelijks gevecht om te overleven) wist hij zich wat stukjes brood en zelfs kruimels te verschaffen van zijn medegevangenen met behulp van… vuile papiertjes waarop in een paar woordjes een “verkoopsacte’” stond neergekrabbeld.
Hij verkocht op die manier één voor één zijn huizen op het thuisfront, hij “at” bij manier van spreken zijn chique panden op.
Ik kan me niet uitspreken over de juridische geldigheid van zulke transacties in die onmenselijke omstandigheden, ik heb Tobias ook niet gevraagd of hij op die onorthodoxe wijze daadwerkelijk huizen is kwijtgeraakt (de meesten van die sukkelaars zijn daar uiteraard in de gaskamers omgebracht). Maar Tobias kon me zijn verhaal navertellen, hij heeft het daar overleefd, jawel: met zijn ondernemerschap. Het merkwaardige was dat die man het ook had over zijn “oogkleppen” (zie Andreas), die hij noodgedwongen had moeten opzetten, hij had zijn brood moeten kopen met een (op die plek!) waanzinnig creatieve onderneming, een initiatief op leven en dood. Over zulke extreme bestaanssituaties kan en wil ik niet oordelen, ik registreer hier enkel dit verhaal. Hij snoerde me wel de keel met deze toevoeging: als hij stiekem zijn extra paar grammen aan rantsoen had opgesmikkeld, ging hij voor de tralies van zijn barak zitten, dan koesterde hij zich in een schaars streepje zon, op die manier kon hij “communiceren” met zijn Antwerpse geliefde, dat gaf hem een oerkracht. Tobias was een onverwoestbaar mens, de essentie van zijn rijkdom lag in zijn vindingrijkheid, zijn ogenschijnlijk egocentrisme was voor mij een extreme vorm van menselijkheid. Hij was een exceptioneel dappere man, die in een helse omgeving zijn overlevingsinstinct behield, slim van hart en verstand.
Ook kameraad Andreas gun ik zijn specifieke levensstijl, hij werd er stinkend rijk mee, het is hem gegund. Hij kan zich tot dusverre vrijwaren van zware ongelukken, met behulp van die oogkleppen, zijn onmisbare hulpstukken. Zoals ook Tobias dat deed, met het hongerkapitaal van zijn dagelijks aangekochte stukjes brood. Zou het kunnen dat de beste manier tot zelfbehoud de vernauwing van ons over- en inzicht is, alle ballast en zware bagage overboord gooien, inclusief de bagger van de medeburgers. En in die zelf geconstrueerde en beschutte tunnel trachten samen te wonen met een schone geliefde, om het grote en ware geluk te plukken.