‘Als ik mijn post kom halen en buiten schijnt de zon, zegt de directrice van het postkantoor: “Dit weer hebben we niet verdiend.” Dat kan ik niet tegenspreken.’
‘En neuken?’
‘Voorbij. Wie niet eet, zal niet neuken.’

‘Je bent Socrates toch niet? Ik geloof hier niets van. Louter schrijver. De vastbesloten schrijver. Verder niets.’
‘Als ik altijd verder niets geweest was, had ik mezelf een hoop slijtage kunnen besparen. Het is trouwens het enige wat ik ooit gehad heb om het gezeik op afstand te houden.’
‘Wat is het “gezeik”?’
‘Het beeld dat we van elkaar hebben. Lagen en lagen van onbegrip. Het beeld dat we van onszélf hebben. Nutteloos. Aanmatigend. Volkomen fout. Maar toch léven we naar die beelden. “Zij is zo, hij is zo, zo ben ik. Dit is gebeurd, daaróm is het gebeurd…” Laat maar.