In Sovjet-Rusland laat het regime na de oorlog Joodse schrijvers vermoorden, het vernietigt de nog resterende Joodse cultuur en pakt het Joodse Antifascistische Comité aan. Vanaf 1948 wordt campagne gevoerd tegen de zogeheten ‘kosmopolieten zonder wortels’, dat wil zeggen tegen de Joden.
Het kosmopolitisme is het idee dat individuele mensen burgers van de wereld zijn. Het woord kent een mooie en lange filosofische traditie, van Socrates tot aan de Verlichting. Maar het wordt ook in de negatieve zin gebruikt, vooral in de tijd tussen beide wereldoorlogen, om mensen of groepen aan te duiden die geen enkele binding met een vaderland of een natie zouden hebben. Vandaar de antisemitische gelijkstelling ‘Joden=kosmopolieten’, die de Joden ervan beschuldigt dat ze niet in staat zijn zich te identificeren met de nationale gemeenschap waarin ze leven, die hen verwijt geen wortels te hebben en daarenboven de kwaadaardige opzet te koesteren de wereld te willen overheersen.
Vanaf 1948 worden Joden in de Sovjet-Unie ervan beschuldigd dat ze in het geheim vijandig staan tegenover het communisme – terwijl in werkelijkheid sommigen van hen er juist grote voorstanders van waren, en soms nog zijn. Het antisemitisme neemt in die tijd krankzinnige en paranoïde vormen aan. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de affaire van de ‘witte jassen’. Een aantal artsen, merendeel Joods, wordt er door Stalin op totaal onheuse wijze van beschuldigd moorden te hebben gepleegd, te saboteren en een complot tegen hem te smeden om hem uiteindelijk om te kunnen brengen. Zijn dood, in 1953, maakt een einde aan een proces waarin grootschalig geweld tegen Joden werd voorbereid.