De belangstelling van de gevangene tijdens zijn aanpassingstijd ging in hoofdzaak naar volgende vraagstukken: Hoe kom ik erdoor? Hoe bekom ik meer eten? Hoe krijg ik een goed kommando? Met het overige stelde hij zich tevreden en aanvaardde rustig zijn terugkeer naar een lagere trap van beschaving. Aldus slaagde hij erin zijn moreel op een zelfde peil te houden. Hij werd gelijkmoedig en vermeed elke nutteloze kracht- en geestverspilling. Hij kwam eindelijk tot het stadium van de berusting. Berusting is de moed der zwakken!
De gevangene die deze toestand bereikte – en dat waren er niet zovelen – werd eigenaardig genoeg weer iemand. De gevangene, in dit stadium van berusting, apprecieerde opnieuw de waarde van kameraadschap en loyauteit.
Hij gaf er zich rekenschap van dat hij eens het kamp zou verlaten, levend of dood, en hij had geleerd deze realiteit nuchter te beschouwen. In hem, schijnbaar makke slaaf, brandde het vuur van de overtuiging. Deze overtuiging manifesteerde zich in zijn uiterlijk, in zijn pogingen tot zuiverheid en beleefdheid, in zijn vernieuwd geloof aan de menselijke waardigheid. Hij schiep rondom zich een klimaat van meer humanitaire begrippen, die sterkte, moed en geduld bijbrachten. Hij deed een geest van onopvallend verzet ontstaan… alzo kwam men tot meer eendracht, samenhorigheid, bescherming der zwakken, sabotage… Hij haatte niet meer zo intens, dat was krachtverspilling.