Zelfs de naïeve, blunderende onderhandelaars, Daladier en Chamberlain, konden reed de naziplannen bevroeden, toen zij in 1939 nog een reeds belabberde, ridicule vredesduif gingen aanbieden aan een snoeverige en schreeuwerige Hitler, die reeds Rijnland (7/3/1936), Oostenrijk (13/3/1938), Tjecho-Slowakije (1/10/1938 – 15/3/1939) had ingepalmd en zich klaarmaakte om Polen te veroveren.
De misdadig opgevoede Duitse jeugd wist het niet alleen, maar was echt enthousiast. Zij was gewonnen door de radicale en indrukwekkende leugens van de sterk propagandistische nazileer. Gehypnotiseerd liepen zij vol geestdrift en onvervaard de ondergang tegemoet. (…) De gehele nationaal-socialistische agitatie was een doorlopend appel aan het beest in de mens.
Of zijn zij, de S.A. en de Hitlerjugend, hun zo populaire lievelingslied vergeten:
Slijpt de lange messen
op de rand van de stoep.
Laat de messen glijden
in het jodenlijf.
Bloed moet vloeien in stromen …
Dit lied en zovele anderen, van anti-humanistische belijdenis, waren gekend en werden meegezongen door de gewone Duitser. En dat Hitler en zijn knokploegen het niet bij liedjes en woorden lieten, wisten zij veel beter dan wij.