Lomp en gehaast slingerde de trein zich voort, dronken van wil, stootte plotseling een wanhoopskreet uit en stortte zich hevig schokkend met een krankzinnige gil van snijdende angst in de tunnel. Direct sloeg een wit ooglid dicht over het half afgesloten raam en stoom drong het compartiment binnen terwijl de stenen en de rails in de tunnel, slachtoffer van de mens, heftig echoënd hun opstandigheid tegen de zwetende zwarte muur uitschreeuwden, martelaren die hun verontwaardiging uitbrulden, met veel geraas de grove verrader en hersenloze lomperik uitscheldend, die zich tot het uiterste inspande, zich bokkend, wankelend in zijn snelheid voortbewoog. Aan het eind van de tunnel namen de woede-uitbarstingen af, enkele echo’s ruzieden nog tegen de berookte muur, een ruzie die plotseling door een stoot witte stoom werd gekalmeerd, en met het verdwijnen van de muur ging de woede liggen.
…
De controleur kondigde Nyon aan en Adrien liet het raam zakken, boog zich naar buiten. Er verschenen arbeiderswoningen en een jong meisje aan een raam zwaaide naar hem, en de locomotief gaf een lange, hysterische kreet, en de stoom bevatte de schitteringen van een brand, en weer glansden rails en verminigvuldigden zich, en er verschenen onbeweeglijke goederenwagons, solitair en neerslachtig, en toen kwam het station, en de trein bezwijmde, braakte stroom, stopte daarna met een zucht en met schokken die haar van voren naar achteren doortrokken terwijl de rails kermend als een gepijnigde hond protesteerden.