Uit Knack dd. 24 augustus 2016 – door Dirk DRAULANS
Een doorbraak die ooit het succes van onze soort bepaalde – ons vermogen om vet op te slaan – speelt de mens vandaag parten.
Nog niet alle vragen over het succes van onze soort zijn beantwoord. We weten, bijvoorbeeld, dat het belangrijk was dat we vlees begonnen te eten: we kregen er een energieboost door. Maar we weten niet of homo erectus, onze belangrijkste voorouder en een vleeseter, ook al vroeg in staat was om vlees te koken.
Iedereen die het al eens geprobeerd heeft, weet hoe moeilijk het is om rauw vlees te kauwen. Recent rekenden wetenschappers in Nature uit dat je, om een normale hoeveelheid vlees te verorberen, elf uur zou moeten kauwen – dan is de dag om zonder dat je iets anders hebt gedaan. Ze rekenden ook uit dat vlees versnijden (en rauwe groenten bewerken door er met een steen op te kloppen) de kauwtijd sterk verminderde.
Het waren dus eerst werktuigen die ons vleesverbruik deden toenemen. Ze waren zo nuttig dat onze tanden en kaakspieren op den duur minder groot werden. Daardoor kwam er in ons hoofd plaats vrij voor meer hersenen. Die lieten meer denkwerk toe, waardoor we een volgende stap in de voedselverwerking konden zetten: we gingen koken. Dat maakte vlees makkelijker te kauwen, maar het was ook een essentieel procedé om er grote hoeveelheden energie uit te halen. Die extra energie stimuleerde onze hersenen nóg meer. De explosieve groei van de hersenen van onze voorouders versterkte, met andere woorden, zichzelf.
Een andere studie in Nature wijst op een tweede belangrijke factor. We weten al lang dat geen enkele andere aap dan de mens ooit ‘dik’ wordt – in de betekenis van: ‘vet meezeult’. Dat komt omdat onze soort veel meer energie nodig heeft. Onze hersenen verbruiken doorgaans een kwart van de energie die we produceren, bij chimpansees is dat maximaal 10 procent. Om dat meerverbruik te compenseren, hebben we zoals gezegd extra energie uit onze voeding leren halen. Maar we hebben ook efficiënter leren jagen, bijvoorbeeld door intens samen te werken. En we hebben het vermogen ontwikkeld om vet op te slaan: zelfs een afgetrainde sporter heeft meer vetcellen dan de doorsneechimpansee. In prehistorische tijden kwam dat vet van pas wanneer er weinig energieaanvoer was. Maar vandaag zijn er voor velen van ons geen magere tijden meer. We slaan almaar meer vet op dat we eigenlijk niet nodig hebben. Dat zorgt voor wat zo betekenisvol ‘beschavingsziekten’ is gaan heten. Of hoe we het slachtoffer zijn geworden van een belangrijke reden voor ons succes. Zo koken dat we minder energie uit onze voeding halen: dat is nu de kunst.