Toen mijn vader in de loop van voorjaar 1944 werd gearresteerd door de nazi-fascisten, wist niemand waar hij naartoe geleid was. De krant van Florence meldde alleen dat ze hem hadden gearresteerd als misdadiger die verkocht was aan de vijanden. (Lees Anglo-Amerikanen).) Maar mijn moeder zei: ‘Ik zal hem vinden.’ Ze ging de ene na de andere gevangenis af, toen naar Villa Triste, het centrum van de martelingen, en daar wist ze zelfs tot het bureau van de chef door te dringen. Kapitein Mario Carità. In het Nedrelands: Marius Naastenliefde). Kapitein Carità gaf toe dat mijn vader inderdaad in zijn handen was ter ‘ondervraging’, en op spottende toon vervolgde hij: ‘Mevrouw, u kunt zich in het zwart steken. Morgenochtend om 6 uur wordt uw man gefusilleerd op de Parterre. We verdoen onze tijd niet met processen.’
Ach, ziet u, ik heb me altijd afgevraagd op welke manier ik in haar plaats zou hebben gereageerd. En het antwoord was altijd: ik weet het niet. Maar ik weet hoe mijn moeder reageerde. Het is bekend. Ze bleef een moment roerloos. Stil, als door de bliksem getroffen. Toen hief ze langzaam haar rechterarm. Richtte haar wijsvinger op Mario Carità en met ijzige stem, hem tutoyerend alsof hij een onbeschaafde knecht was, zei ze nadrukkelijk: ‘Mario Carità, morgenochtend om 6 uur zal ik doen wat je zegt. Ik zal me in het zwart steken. Maar als je uit de buik van een vrouw geboren bent, adviseer je moeder dan hetzelfde te doen. Want jouw dag komt heel snel.’