Veel onderzoekers van de Holocaust, o.a. Raul Hilberg, hebben de nadruk gelegd op het bureaucratische en administratieve aspect van het vernietigingsproces. Deze aanpak benadrukt dat het moderne bureaucratische leven een functionele en fysieke afstandelijkheid bevordert, precies zoals oorlog en negatieve raciale stereotypieën een psychologische afstand tussen dader en slachtoffer doen ontstaan. Veel van de daders in de Holocaust waren inderdaad zogeheten schrijftafelmoordenaars, wier rol bij de massamoord sterk vergemakkelijkt werd door de bureaucratische aard van hun arbeid. Hun werk bestond vaak uit heel kleine onderdeeltjes van het algemene moordproces, en ze volvoerden deze op routineuze wijze, zonder ooit de slachtoffers van hun daden te hoeven zien. Het werk van de bureaucraat of specialist – of het nu ging om het confisqueren van bezittingen, het maken van dienstregelingen voor treinen, het opstellen van wetten, het sturen van telegrammen of het samenstellen van lijsten – was een gesegmenteerde, routineuze en niet-persoonlijke aangelegenheid en ze konden het doen zonder ooit geconfronteerd te worden met de realiteit van massamoord.