We kennen de namen van de professionele moordenaars Schwarz en Ledeke, die zich vermaakten met schieten op de gevangenen als ze in de schemering terugkwamen van het werk. Elke dag vermoordden ze zo’n twintig, dertig, veertig mensen.
Die wezens hadden niets menselijks meer. Hun verwrongen hersenen, harten en zielen, hun woorden, daden en gewoonten waren als een verschrikkelijke karikatuur, een vage herinnering aan menselijke karaktertrekken, gedachten, gevoelens, gewoonten en daden. De ordelijkheid van het kamp, de documentatie van de moorden, de liefde van de bewakers voor monsterlijke grappen die deden denken aan de ruige grappen van dronken Duitse corpsstudenten, de sentimentele liederen die ze eenstemmig zongen te midden van de plassen bloed, de toespraken die ze voortdurend afstaken tegenover hun slachtoffers, de keurig op speciale papiertjes gedrukte vermaningen en vrome spreuken – dat waren allemaal monsterlijke draken en reptielen, ontsproten aan het traditionele Duitse chauvinisme. Dat alles kwam voort uit de hoogmoed van de Duitsers, hun egoïsme, hun arrogante zelfverzekerdheid, hun pietluttige, angstvallige zorg voor eigen huis en haard, en hun stalen, kille onverschilligheid voor het lot van al het andere leven, uit hun vurige, blinde overtuiging dat de Duitse wetenschap, muziek, dichtkunst, taal, gazons, wc-potten, hemel, bier en huizen de meest hoogstaande en de mooiste van het universum waren.