Ze vraagt hem wat hij gaat doen met de feesten. Op de grond liggen en moe worden van zo’n vraag. Antwoordt hij in gedachten. Omdat zij hem niet kent (in wezen) en gewoon om aandacht bedelt. Langs de grote poort van het cliché. Zij komt reeds 20 jaar langsgefietst. Per telefoon vroeger. Daarna op haar sms-velo. Nu per mailtram. Hij weet ook niet waarom hij haar toelaat. Uit lafheid misschien. Een glimpje ijdelheid. Soms uit verveling. Ze is grijs en saai vanbinnen. Haar buitenkant is een blinkende façade. Hogedrukgereinigd. Emotieloos blij. Een aangekleed gezicht. Dure lachjes. Haar benen van het fake merk. Haar boezem hard gepolijst. Pijlloos vlakke hart. Zij is een wandelende reclame uit de supermarkt. Een lege doos die snakt naar lucht. Naar inhoud. Naar karakter. Naar beleving.
Zielig mens. Arme vrouw met je Marylin-kapsel. Met je Monroe-mond die openbarst van vals gezoete lippen. Met je opwaaiende winterjurk. Je sjaaltjes die me om schandalen vragen. Je krijgt ze. Hier bij deze. Geen woord meer over mijn leed en liefdes. Je bent je eigen stuk verdriet. Te bang en te klein voor de grote spreidstand. Je speelt op veilig en je kwijlt op wie zich smijt. Blond verbleekt wijf. Scheer je weg. Sterf in de schemer.
Ik hou enkel van wie kwetsbaar is. Wie bloedt na het gevecht. Wie wondes toont en kerven. Of tattoo’s van een beproefd bestaan. Gedaan zeg ik. Je hebt je eigen vent om op te kruipen. Blijf met je klauwen van mijn buik. Wees een sobere vrouw en huil solo voortaan. Voor wat respect.
Neem stil en traag de kersttrein. Zit alleen en ween. Stop je dwaze lach. Verberg je masker. Word vrank zonder venijn. Pak je verlies op. Steek je valies vol kostbare kleinoden. Zakjes met tranen. Pakjes ware woorden. Eerlijke spiegels voor je ogen. En barst dan. Of knarsetand en sta op. Loop heen. Je eigen weg. Leg je rails recht. Kijk niet links. Niet rechts. Kijk niet om. Ik woon daar niet meer. Ik ben verhuisd en thuisgekomen. Het is uit. En ook, het was nooit aan. Soit, het is gedaan.