‘Mijn god, wat verlangde ik naar je,’ zei Katherine eens. ‘Dan zag ik je daar voor je klas staan, zo groot, aantrekkelijk en onhandig, en dan verlangde ik vreselijk naar je. Dat heb je nooit geweten, toch?’
‘Nee,’ zei William. ‘Ik dacht dat je een heel fatsoenlijke jongedame was.’
Ze lachte opgetogen. ‘Fatsoenlijk, werkelijk!’ Ze kwam een beetje tot bezinning, en glimlachte bij de herinnering. ‘Dat was ik denk ik ook. O, wat zijn we toch fatsoenlijk als we geen reden hebben om onfatsoenlijk te zijn! Pas als je verliefd bent, kom je iets over jezelf te weten. Soms, met jou, voel ik me een ontzettende slet, een heel hartstochtelijke aanhankelijke slet. Lijkt dat je fatsoenlijk?’
‘Nee’, zei William, glimlachend, en hij strekte zijn arm naar haar uit. ‘Kom eens hier.’