Bij alle jeugdactiviteiten was competitie altijd het belangrijkste. Er werd op verschillende manieren geprobeerd om ervoor te zorgen dat het opwindend en uitdagend bleef. Zo sportte men zeer veel, vaak tot aan de rand van de totale uitputting, met het doel om de jeugd hard en vastberaden te maken. Men had geen mededogen met de zwakkere jongens die er in elke groep wel waren. (…) De pelotonscommandanten stonden toe te kijken als sommige jongens geslagen, getrapt, op de grond gegooid werden, als hun kleren van het lichaam gerukt werden en hen een bloedneus geslagen werd. Ze moesten maar leren dat ze zich de volgende keer agressiever moesten gedragen.
De weekendkampen, waar de Hitlerjongeren veel aan sport deden en een groot deel van hun training ondergingen, dienden een concreet doel. Hier waren de jongeren onder controle en geïsoleerd van andere invloeden, zoals hun ouders. Hier konden klasseverschillen weggewerkt worden, omdat de jongens in dezelfde omstandigheden verkeerden, in tenten of hutten leefden, in slaapzalen sliepen, hetzelfde eten aten, dezelfde inspanningen deden en een vorm van kameraadschap ontwikkelden, die in het ideale geval, niets met verschillen in familiale achtergrond te maken had.