Ik ben de maker niet van het gedicht,
maar zo ontvankelijk mogelijk
d.w.z. van elke tedere connectie ontdaan sta ik
totaal ter beschikking van wat zich tot mij richt –
als een snaar doortrillende dit tijdsgewricht
registreer ik de akkoorden.
Ik ben de verwoorder.
Ik ben de behoeder niet
van angst, pijn, verlangen –
wel ben ik de ontvanger.
Verliefd zijn is voor mij ambtshalve bezigheid,
een dichter zelf kan niet van iemand houden;
bespaar me dus uw te persoonlijke aanhankelijkheid –
een dichter heeft geen tijd voor poëzie.
Bovendien, ik ben je moeder niet.
Ik ben de hoogste autoriteit van de emotie,
maar mijn eigen hart kent het verlangen niet.
Verwar het niet met angst of beven als ik tril –
ik transformeer alleen het huilen van de wolven
tot een lied. Ik ben de vertolker van het leven,
maar zelf leven doe ik liever niet.