Ditmaal had de kogel zich in de linkerschouder genesteld. Het bot was verbrijzeld. De splinters sloegen als projectielen door het lichaam.
Was ik maar zo’n filmheld die als hij gewond raakt, meteen weer opstaat en doorloopt! Ik voelde een ongekende schok. Het wapen dat ik in mijn linkerhand hield en ikzelf vlogen elk een andere kant uit. Onmiddellijk na de inslag woog de schouder wel een ton. Direct daarna verspreidde zich een hevige pijn door mijn hele lijf. Mijn hart bonkte, de longen leken te scheuren bij elke ademhaling. Ik werd doortrokken van de smaak en de geur van bloed. Eerst klopte alleen mijn hoofd, daarna ook mijn ogen en alles werd onscherp. Ik voelde me wegzakken in een rode mist die steeds dikker werd en die draaide, draaide…
Het is goed toeven tussen leven en dood. Wanneer de pijn ondraaglijk wordt, kom je terecht in een wereld zonder gevoel, zonder tijd, zonder doel, zonder angst, zonder verdriet, zonder spijt. Je verkeert in een verrukkelijke eeuwigheid. Je zou er altijd willen blijven. De wereld waar je vandaan komt lijkt dan zo oppervlakkig, zo onecht, zo vermoeiend. Al dat onophoudelijke vergeefse lijden. Aan de andere kant is het zo heerlijk rustig. Het was een gevecht om me niet helemaal te laten gaan. Ik moest me geweld aandoen om af en toe een spier te activeren en daarmee even weer terug te keren naar de pijnzone, die ik weer verliet zodra het hart het dreigde te begeven. Op die manier kon ik het uren volhouden. Het ergste is telkens het besluit te moeten nemen om naar de pijn terug te keren. Ik weet niet meer hoeveel van die heen- en-weertjes ik heb gemaakt.