In Duitsland werd de sociale emancipatie van de Joden door Napoleon ingevoerd. De oppositie tegen Frankrijk had daarom niet alleen betrekking op hun militaire aanwezigheid, maar ook op het door hen ingevoerde revolutionaire denken. Voor vele Duitsers werd de Jood staatkundig en maatschappelijk vereenzelvigd met een vreemd element. Dat vreemde element stond haaks op de drang naar de totstandkoming van de ‘nieuwe mens’ binnen een nieuwe grote Duitse Natie. De nederlaag van Napoleon ging dan ook gepaard met een enorme toename van anti-Joodse hetze. Meer en meer werd gegrepen naar het principe van het behoud van de ‘zuiverheid’ van het Ras; Joden behoorden in deze gedachtengang tot het ‘anti-ras’. De grote romantische componist Richard Wagner ontpopte zich tot een van de grootste kampioenen van deze ‘verfijnde’ rassentheorie.