Terwijl ze 5th Avenue overstaken zag Phil een meisje in een taxi. Vanonder de zwarte rand van haar hoedje met rode kokarde flitsten twee grijze ogen groenzwart in de zijne. Hij slikte zijn adem in. Het verkeersrumoer ebde in de verte weg. Ze kan mijn blik niet meer loslaten. Twee stappen, portier open en ik zit al naast haar, slank als een vogel zoals ze daar zit. Rijen chauffeur rijen dat de stukken eraf vliegen. Ze tuit haar lippen naar hem, haar ogen grijs fladderend als gevangen vogeltjes. ‘He kijk uit…’ Een ijzeren geraas treft hem met een klap in de rug. 5th Avenue tolt rood blauw paars in het rond. O Jezus. ‘Dat hoeft niet, laat me maar. Ik kom zo zelf wel overeind.’ ‘Doorlopen. Achteruit.’ Balkende stemmen, agenten als blauwe zuilen. Zijn rug, zijn benen zijn helemaal kleverig warm van het bloed. 5th Avenue klopt van de luider wordende pijn. Een belletje klingklangelt naderbij. Als ze hem in de ambulance tillen krijst 5th Avenue in worgende pijn en spat uiteen. Hij reikhalst zwakjes om haar te zien, als een schildpad die op zijn rug ligt; hadden mijn ogen haar niet als stalen klemmen in hun greep? Hij beseft dat hij ligt te kermen. Ze had op zijn minst even in de buurt kunnen blijven om te zien of ik dood was. De klingklangelende bel sterft vager en vager weg de nacht in.