Op de metro
Een vrouw met een ijzig mooi gelaat staart voor zich uit. Ze heeft gebeitelde lippen. Ogen van glas. Een mond van beton. Ze is ook groot. Kil. Verheven. Niets aan haar beweegt. Een standbeeld van koude schoonheid. Ik kijk om de zoveel haltes naar haar tafereel. Ze is een tableau van schreeuwende stilte. Iemand dient haar te activeren. Mijn aanpak aarzelt. Ik besteed telkens halve seconden aan haar pose. Loodzwaar slaat ze weer. Met bevroren onverschilligheid. Een superieur dédain. Ze staat vanuit een andere realiteit afwezig te heersen in deze ochtenddrukte. Meesterlijk onbewogen. Aristocratisch sensueel. Niet te benaderen. Onaantastbaar. Los van onze ontucht. Een koningin van zelfgekroonde eenzaamheid. Tot de metro stokt. Net niet stopt. Het gekende gepruttel voor de aankomst bij terminus. Het leven valt trage minuten stil. Ik haak me in de afwachtmeters aan de diva vast. Speel macho. Brutaal. Onze ogen kruisen.
Toch een schichtig teken. Onnozelaar zucht ze. En verschikt haar kapsel. Neemt een ander steunbeen. Haar handen wisselen aan de paal. Een vlugge glijpartij. Geambeteerd en routineus. Ze kent dus de gebaren. Ze stelt de handeling. Even lijkt ze uitgeput. Tijdens een nanoseconde bevochtigt ze haar lippen. Een steektong. Vies van tegenzin. Gif in haar ogen. Dat ze begeerte toegeeft. Een flits van weekheid. De metro vult zich met een korte kubus vuurwerk. Een vrouw stak zich in brand. Arme man. Die verblijft en lijdt in mij. Ze smeult nog uren na in hem. Verschroeiend heeft ze hem gesloopt. Geen hoop. De dag doet zijn banale werk. Van vermoeidheid. De lucht hangt zwanger aan het raam. Met een buik van belofte. Die huichelt. Schoonheid is een natte droom. Een dwaze oase. Het leven een woestijn die altijd weer ontploft. Het water spat uit de cactussen. De esthetiek van schone droogte spuit zich telkens terug te pletter. Wat een ellende.
Op het werk
Ik slijp mijn potlood. Klinkt mooi als aanvangszin. Maar zo werken de dingen niet meer. De kapstok van nostalgie breekt doormidden. Een té scherp ijkpunt is een afknapper. Dwarrelend slijpsel hoopt zich op in de loop der tijden en vormt een mistgordijn. Ik ben jaren rijper. Nog rot geslepen bij wijlen. Maar soms ook wijzer. Ik zoek mijn weg op internet. Ik toets mijn bestaan op. Iedere morgen flink zijn. Vingers zwemmen over de vijver van het klavier. Een frisse duik in het scherm. Ik kom jou daar plonsgewijs tegen. Blij zoals in het echte leven. We spartelen met taal en tekens. We tokkelen al een tijdje tesamen. Hokken bij mekaar om de zoveel dagen. We verzamelen wederzijdse deeltjes schoonheid. Onze laptop is een piano die liedjes zingt van tintelende liefde. Met een galm van erotiek en rock’ n roll. Wij dansen door de digitale muur naar uren die gaan zweten en hijgen. Lijf aan lijf. Het leven stort zich vrolijk neer op ons. Een discobol geluk.
Het werk stelt nu het weekend uit. Nog even zwoegen in het zand van deze woestijn. Geen woesternij. Gewone droogte. Ik ben volgehouden sober. Nuchter na de ochtendmetro. Met zijn vervoer van vluchtigheid. Illusies. Fantomen. Spoken zoals ik. Met slaapkop en dagdromen. Ik tik hard bewust minuten aan mekaar tot kralen rust. In mijn hoofd leg ik banen aan die leiden naar soorten veiligheid. In jouw armen onder andere. Of als je ogen opengaan. Om mij toe te laten tot de grote spreidstand. Op mijn handen staan om in je hart te landen. Altijd op mijn voetjes vallen. Van het goed gevoel bij jou. Je woont niet in de zee van metro’s of op een zinkend schip. Je bent een trein die raast van waarheid. Door mijn aders die jouw sporen zijn. En niet begeven. Ondanks stoten van begeerte. Want zo hoort het. Jij bent het alter ego van de valse droomvrouw. Reëel van schoonheid in mijn leven. Plechtig echt. Te mooi om waar te zijn. Maar toch besta je. Ik besef.