Met jongeren die het hatelijke discours van moslimextremisten napraten, kan bijvoorbeeld een gesprek worden gevoerd over het zogenaamde verdrag van Medina, een reeks afspraken die in de vroege zevende eeuw werden ondertekend door de stammen in de omgeving van Medina om een einde te maken aan onderlinge conflicten. Het Verdrag bevat een reeks rechten en plichten die zowel moslims als joden, christenen en heidenen met elkaar deelden. Op die manier zouden ze samen deel uitmaken van de oemma, de gemeenschap. Extremisten verengen de oemma tot enkel één gemeenschap van moslims, hoewel daar historisch geen enkele grond voor is. Het verdrag van Medina, dat door de profeet Mohammed zelf zou zijn opgesteld, garandeert de godsdienstvrijheid en verduidelijkt dat verschillende levensbeschouwingen wel degelijk met elkaar kunnen samenleven en één gemeenschap vormen. In die zin zit in het Verdrag van Medina al het premoderne concept van burgerschap ingebakken, namelijk een gemeenschap waarin iedereen dezelfde rechten en plichten heeft.