Ze besefte hoe zelden je de dingen zag die je vlak voor je hebt, wat een nieuwe, onbekende en belangrijke gewaarwording het was in het harde leven van de stad – om over een beperkte ruimte heen te kunnen kijken zonder afgeleid te worden door borden en verkeerslichten en taxi’s en stellages, door je eigen bekladde gedachten waarmee je alle gegevens op een rijtje probeerde te zetten, en door de energie die van haastige mensen uitgaat, menigten omstreeks lunchtijd en bussen en koeriers op motorfietsen, al dat bewustzijn dat door de afvoerkanalen van Manhattan stroomt zodat je niet langer aan de overkant van een straat de turkooizen tegels of een andere terracotta gevel kunt zien, of een gevleugeld beest boven een draagbalk.
Klara voerde gesprekken met haar lichaam, voor ze van een stoel opstond, prentte ze zich in waar ze heen wilde, bijvoorbeeld naar de keuken voor een lepel, en ook hoe ze daar precies moest komen. Ze moest haar lichaam in die situatie plaatsen, tegen zichzelf zeggen waar ze was, en soms keek ze achterom alsof ze wilde zien of ze misschien nog in haar stoel zat.