Als je één denker zou moeten noemen die het tegenovergestelde van humanisme vertegenwoordigt, dan zou niemand beter geschikt zijn dan de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900). Eerder in dit hoofdstuk vroeg ik me af of humanistische moraliteit een wrede, egoïstische en megalomane psychopaat de baas zou kunnen. Nietzsche stelde dat het góéd is om een wrede, egoïstische, megalomane psychopaat te zijn – niet goed voor iedereen natuurlijk, maar dat maakt niet uit; het leven van het gros van de mensheid (de ‘knoeiers’, de ‘kwebbelende dwergen’, de ‘aardvlooien’) is toch nergens goed voor. Wat van waarde is in het leven, is dat er een supermens (een Ubermensch) goed en kwaad overstijgt, een wil tot macht uitoefent en heroïsche glorie verwerft. Alleen door middel van dergelijk heroïsme kan het potentieel van de menselijke soort werkelijkheid worden en kan de mens naar een hoger bestaansniveau getild worden. Die heldendaden zijn echter misschien wel niet het genezen van ziekte, het voeden van de hongerigen of het stichten van vrede, maar artistieke meesterwerken en krijgshaftige militaire verovering. Het gaat gestaag bergafwaarts met de westerse beschaving sinds de hoogtijdagen van de homerische Grieken, de arische krijgers, de gehelmde Vikingen en andere mannen. De beschaving wordt vooral aangetast door de ‘slavenmoraliteit’ van het christendom, de verheerlijking van de rede door de Verlichting en de liberale bewegingen van de negentiende eeuw die streefden naar sociale en maatschappelijke hervorming en gedeelde welvaart. Dergelijk slap sentimenteel gedoe leidde alleen maar tot decadentie en ontaarding. Zij die de waarheid hebben ingezien, zouden moeten ‘filosoferen met de hamer’ en de moderne beschaving het laatste zetje moeten geven dat het helende cataclysme zou veroorzaken waaruit een nieuwe orde zou verschijnen. Een schets van Nietzsches Ubermensch.