Uit ‘Waarover men niet spreekt’ door Wim Van Rooy
Ondertussen ondermijnt het multi-etnische Westen met zijn idealistische praatjes zichzelf, terwijl de toekomst eerder toebehoort aan mono-etnische grootmachten als Rusland en China, waar het verzet tegen de islamisering het grootst is. De toenemende en zelf veroorzaakte verzwakking van de eigen beschaving door de hyperkritiek wordt gecompleteerd door allerlei nieuwe en oude maatschappelijke facetten die vandaag in ieders gedemocratiseerde leven binnendringen. De drugs die schrijvers als Virginia Woolf en Marcel Proust tot zich namen, zijn nu bijvoorbeeld in het bereik van iedereen, ze zijn als het ware gecollectiviseerd en leiden tot een individualisme zonder individuen, tot hedonistische zombies, mensen zonder eigenschappen en digitaal verslaafden. Zowel de hypergevoeligheden van auteurs als J.K. Huysmans en Proust, als de ‘veronal’ en de ‘chloralhydraat’ van Virginia Woolf én de ‘welhaast ondraaglijke zenuwspanningen’ van Thomas Mann, werden vanaf de jaren zestig ‘gedemocratiseerd’, net zoals met de democratie ook de idiotie gedemocratiseerd werd, dixit Flaubert. Iedereen heeft vandaag wel een of andere ‘zenuwspanning’, die we nu stress noemen.
De nervositeitsepidemie van eind negentiende en begin twintigste eeuw die op dat moment in de westerse wereld bij de bourgeoisie uitbreekt, vindt zijn continuüm in de overstresste hedendaagse samenleving. Vroeger waren, zoals Karen Johanisson schrijft, ‘de kuuroorden een soort catwalk voor alle ego’s van de nervositeit’. Vandaag is de biechtstoel overgenomen door de televisie met zijn vele al dan niet therapeutische kletsprogramma’s en de rijke fauna en flora aan zieleherderes. Zo ontstaat wat Alan Ehrenberg noemt ‘la fatigue d’être soi’: een soort zelfuitputting omdat het dagelijkse arbeidsregime bestaat uit het permanent beheren van de tijd, de cultus van de ‘performantie’, een brij aan communicatie, permanent onderhandelen en jezelf de pleuris motiveren, terwijl al deze processen nu ook vereist worden in het eigen leven, dat men dan ook op die manier moet ‘bestieren’, tot uitputtens toe.