Uit ‘Waarover men niet spreekt’ door Wim Van Rooy
Er doken plots weer opiniedelicten op en de Europese jurisdictie liet zich bij het aan banden leggen van kritiek op Mohammed of de islam ongewild (althans, dat hoop ik) door de sharia – de werkelijke kern van de islam (Josph Schacht) – inspireren, toegejuicht door een elite die zichzelf met messiaans enthousiasme blijkbaar graag vernietigt ziet, of hoe moet je linkse agitproppers als Jean Ziegler (met zijn nauwe betrekkingen tot Khaddafi), Michel Foucault (met zijn verering voor Khomeini, en, in navolging van Jean Genet, voor Palestijnse vliegtuigkapers), Roger Garaudy (met zijn linkse bekering tot de islam), John le Carré en Roald Dahl (die beiden oordeelden dat Rushdie zijn doodvonnis aan zichzelf te wijten had), Eva Brems (pathologisch bezig met Israël – een landje zo groot al El Salvador of de VS-staat New Jersey – kleine Eva is een boosaardig en onwetend kruidenvrouwtje in plaats van historica), Jan Blommaert (representant van een gnuivend soort stalinisme en antropologische bluffer), de radicale narcist Tom Lannoye (met een ziekelijke haat tegen de eigen maatschappij, maar dan wel weer een fan van aftands Belgisch nationalisme en van zijn eigen loze en erg versleten clichés), Robert Fisk (met zijn obsessieve demonisering van Israël), e tutti quanti anders noemen?
Deze verlichte vergiftigers van de gewone man, doen me denken aan het proces dat Kierkegaard beschreef toen hij het had over de gelovige wiens of wier gebeden altijd weer op een muur van kosmische stilte uit een koud heelal stoten. Wie dan geen mysticus wordt, wordt gek. Dat is het gevoel dat de modale man nu ervaart bij zijn ‘ontmoeting’ met de islam.