Uit Knack – interview met de Britse cineast Adrian Hart
 
Uw opvattingen zijn moeilijk te rijmen met uw verleden als activist tegen racisme. Een paar jaar geleden nog werkte u mee aan een voorlichtingsfilm over racisme voor basisscholen.

HART: Ja, ik filmde de workshops waarin kinderen werd geleerd racisme te herkennen en te melden. Ik zag dat er iets gebeurde wat de voorlichters niet hadden verwacht. Iedere keer wanneer ze aan een klas uitlegden dat ze het gingen hebben over ras en huidskleur, kwamen de eerste verbaasde blikken. Kinderen reageerden: Huh? Wij hebben altijd geleerd dat het niet om uiterlijk gaat, maar om wat vanbinnen zit. De voorlichters moesten dan natuurlijk zeggen dat het klopt, maar gingen daarna omstandig uitleggen dat er wel degelijk verschillen zijn, dat racisme voortdurend de kop opsteekt, dat een donkere kleur negatieve reacties bij mensen oproept, et cetera.

Zag u gevallen van racisme op de schoolpleinen waar u kwam?

HART: Welnee. Ik zag een ongelooflijke diversiteit. En al die kinderen waren gewoon met elkaar aan het spelen! Kinderen zijn kleurenblind. Zij kunnen volwassenen nog heel wat leren over hoe we met elkaar kunnen omgaan zonder racistisch te zijn. Die vanzelfsprekendheid verandert pas wanneer je ze gaat vertellen dat racisme fout is. Want daarmee leg je een concept uit dat ze helemaal niet kenden. Zeker niet de huidige generatie: etnisch de meest diverse generatie ooit, met meer gelijke kansen en meer mogelijkheden dan ooit.

Misschien zijn slachtoffers van racisme wel heel blij met een duidelijke afkeuring van racistische uitingen?

HART: Het is maar de vraag wat minderheden ermee opschieten. Een streng anti-racismebeleid reduceert de mens tot een achterlijk kuddebeest dat niet in staat is om de intentie achter een bepaalde uiting te begrijpen. Zo’n beleid benadrukt het idee dat wij mensen in essentie uiterst kwetsbaar zijn, alsof we voortdurend ernstige emotionele schade dreigen op te lopen doordat iemand een of ander woord gebruikt dat is aangemerkt als een uiting van racisme.
De anti-racisten creëren een cultuur waarin je je meteen slachtoffer moet voelen als je een lelijke opmerking te verduren krijgt. Een cultuur, waarin je bij meneer de agent of bij de therapeut moet aankloppen als iemand op jouw tere ziel heeft getrapt. Een cultuur, waarin je vooral niét geacht wordt om zelf na te denken of om zelf op te treden wanneer iemand je beledigt. Ik weet niet zo goed wie daarbij zou gebaat zijn.

Wat ziet u als het grootste verschil tussen toen en nu?

HART: Je kon niemand vertrouwen. Racisme zat bij de buurman, de politie, de leraar, de journalisten, de politie, bij iedereen. Onze leus was: Fighting racism: it’s up to us. Wij moesten er zélf iets aan doen. Hoe anders is het nu. Racisme wordt nu bestreden vanuit allerlei overheidsinstanties en subsidielobbyisten die kennelijk veel verlichter en beschaafder zijn dan wij, het gepeupel. Met hun beleid hebben ze evenwel de raciale identiteit versterkt. Dus nu zóéken we naar een belediging om vervolgens erkenning van onze zwakke positie af te dwingen. Daarmee is het moderne antiracismebeleid een frontale aanval op de vrijheid van meningsuiting.