De kleren maken de man, dus ik spoorde naar Brussel om de laatste mode te verkennen. Vooral de hippe hemden en pakken hadden mijn interesse. Wat ik vond was verrassend excentriek maar toch best betaalbaar. Spek voor mijn bek, noteerde ik.
De volgende keer neem ik mijn geliefde mee en slaan we een megagrote wintervoorraad extravagant herentextiel in.

Tevreden over mijn exploratietocht zakte ik tegen de avond af naar het Noordstation. Ik wandelde langs de centrale as van de hoofdstad, een brede boulevard die nagenoeg volledig verkeersvrij is gemaakt, volgens de plaatselijke bestuurders en hun dienst toerisme een exclusief pronkstuk.

Wat ik ter plekke echter zag was een allegaartje van clochards, bruine mannen en gesluierde vrouwen. Op zich is daar niks mis mee, die mensen zijn niet verboden bij wet. Waar ik me wel aan stoorde waren de uitpuilende vuilnisbakken, het schelle lawaai uit winkels en huizen, de macho hangjongeren die overal dominant aanwezig waren om zich te gedragen als de burgemeesters van de buurt. Ik voelde me niet meteen onveilig, maar wel wat onwennig.
Ik werd ook duidelijk geviseerd door groepjes die mekaar precies afwisselden volgens codes die werden doorgegeven. Was ik te blank en te blond om daar gedoogd te worden, te weinig expliciet een hetero, droeg ik te veel armbandjes en andere juwelen die niet spoorden met hun Maghrebijnse beeld van mannelijkheid? Het kan zijn dat ik in hun ogen wat jongensachtige onzekerheid uitstraalde, mijn androgyne fysiek is ondanks mijn leeftijd nog zichtbaar.
Ik ben er in stilte zelfs fier op, mijn geliefde past er mijn outfits op aan.
Het zijn de kleine pleziertjes van het leven en het verzacht de zeden.

Naarmate ik dichter bij het Noordstation kwam, had ik meerdere volgers. Ik werd duidelijk geëscorteerd, een verdacht teken, bedenkelijk succes. Het gebeurde aanvankelijk eerder speels, er was een hoofdacteur die rond mij danste, van amusant naar intimiderend. En er waren gastjes in een bijrol, in mijn dolle fantasie: kleine garnalen die achter de rug de genadesteek komen geven als de criminele ster zou falen in zijn malafide pirouettes. Ik wist op dat moment dat de situatie niet meer ongevaarlijk was.

Het was het ogenblik van de dag dat men in het Frans ‘entre chien et loup’ noemt, dat wil zeggen: moeilijk om een hond nog van een wolf te onderscheiden. Met die mooie beeldtaal wil men het mogelijke gevaar weergeven. Wie of wat kan je tegenkomen in de avondschemering?

Zo poëtisch dacht ik er in die precaire fase niet over. Uit mijn ooghoeken zag ik wel dat er nog twee andere mensen geselecteerd waren om langzaam vastgedanst te worden door het schorremorrie. Het roverslot trof samen met mij, de modezot, een jongeman van maximum 30 jaar, zo te horen (bang) Engelstalig, en een (van schrik) gebogen lopend vrouwtje met een aktetas die ze tegen haar schrale lijf klemde.

De belagers waren duidelijk van allochtone origine, in onvervalst Vlaams wil dat zeggen: van Noord-Afrikaanse afkomst, ik gok op Marokkaans. De opperdanser was bovendien een uitgesproken hipster, met opgeschoren haar en een dotje bovenaan zijn kop, een te korte lange broek en chique sneakers aan zijn boevenvoeten. Zijn sardonisch lachende tronie was gewoon… om van te kotsen, ik hield me net in, ik zette alles op mijn alertheid.

Niettemin voelde ik plots een harde klop rechts achteraan in mijn nek. De dader-danser had toegeslagen, ik was niet uitgeteld maar ontredderd, inwendig woedend. Ik repliceerde zinderend beheerst met rustig, rustig en hij maakte een valse buiging om zijn vertoning af te ronden. Hij imiteerde zelfs vrolijk verbaal mijn Vlaamse verontwaardiging, wat ik ervaarde als een vertoon van Maghrebijnse haat tegenover onze gastvrije volksaard. Zijn handlangers klapten laf in de handen (het zijn geboren losers die pas helden worden in groep). Ik merkte wel dat het belaagde vrouwtje via een zijingang van het station was kunnen ontkomen, de Engelse jongen was amper aan een aanslag ontsnapt, hij klampte zich lijkbleek aan mij vast. Hij smeekte om the police.

Die patrouille van de politie liep onverwacht vlak in de buurt, ze bevond zich pal aan de ingang van het station en bestond uit 5 à 6 inspecteurs. Ik verwittigde hen van het voorval en ze zetten het direct op een lopen, richting aanranders. Ik heb niet gewacht op het resultaat, ik had ook geen zin meer in een confrontatie met dat bruine tuig. Ik had vrij onmiddellijk een trein naar Leuven en spoorde opgelucht weg van de gewelddadige tegencultuur van Brussel. In linkse kringen noemt men deze straatrovers slachtoffers van sociale achterstand en racisme.
Wat een beschamend zwaktebod.

Onze Vlaamse vedetten uit de trendy Dansaertstraat wonen er al decennia tussen en naast, ze zien de bandietjes genieten en sluiten de ogen. Geen onvertogen woord over criminele hangjongeren kwam er ooit uit de mond van onder andere zanger Arno, journalist Marc Didden, acteurs Josse De Pauw en Jan Decorte, regisseur Dominique Deruddere, choreografe Anne Theresa De Keersmaeker etcetera. Het is een hip volkje dat de modale Vlaming graag de les spelt, maar zijn kop in het zand steekt voor de allochtone maffia in hun buurt. Leve de multicultuur, lullen ze mee als politiek correcte haantjes de voorste. Voor mij zijn het groteske angsthazen.

U denkt misschien dat ik overdrijf, dat het slechts een onnozel akkefietje betrof, dat ik de feiten opschroef en mijn woede botvier op een deel van de Noord-Afrikaanse medemensen. Of u beweert dat ik spoken zie, dat de klop in mijn nek een amicale tik was, dat zoiets een teken van verbroedering is in hun moslimcultuur, dat de islam op die manier misschien een boodschap van verzoening brengt. Ze dansen de jihad van liefde. Tja.

Een nachtmerrie had ik er inderdaad niet aan overgehouden, maar misschien wel het begin van een trauma. Ik stelde de volgende ochtend plots vast dat ik iets dierbaars miste, een sieraad dat ik al vier jaar meedraag. Het had zijn vaste plek rond mijn hals, het betrof het aandenken aan mijn overleden zoon… het wit gouden kettinkje en hangertje met zijn vingerafdruk was weg
Mijn hart stokte, ik verstijfde, verbijstering en tranen van ondraaglijke pijn. Nathalie sprong verschrikt op, ze stond me snikkend bij, we werden beiden geteisterd door ongeloof en snijdend verdriet. Zij vond ook het rode spoor in mijn nek, waar de ketting geknakt was, tijdens de harde klop die als camouflage had gediend voor de beroving door de dansende hoodfboef.

De Marokkaanse onverlaat, een janetterige ballerina van de straat-misdaad, had de reeds aanwezige dood nogmaals vermoord. Dit verlies is levenslang niet meer te herstellen.
Het fragiele aandenken stond voor de emotionele symboliek van voor eeuwig graag mijn enige kind zien, het was een unieke relikwie.

Mijn conclusie is definitief: wij hebben in Brussel te maken met crapuul. Dat gaat niet om onschuldige jongeren, dat zijn gangster-gasten zonder een spatje moraal. Ik verklaar alle pleitbezorgers van de verplichte multiculturaliteit schuldig. Als we ons niet laten respecteren met onze gedegen inheemse zeden, dan is het hier binnenkort gedaan. België wordt een uitheemse bandietenstaat.

Ik draag sinds die dag na de roof een bekoorlijk surrogaat, mijn geliefde schonk me instant haar schoonste familiejuweel, een halsketting waarin de traditie van vele generaties affectie zit verpakt. Zo hangt er weer wat warmte rond mijn hals, zit de grote liefde terug op zijn plaats, drukt een weke tederheid de krop weg uit mijn keel. Vincent blijft aanwezig, nog warmer verankerd.
Hij zit dieper opgeborgen in mijn hart, nog dichter naast Nathaliefje.

2 reactie op “Brusseldievenvirus – 14 september”

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *