Op een uitgesproken chique feestje bij een vroegere vriendin ontmoette ik het lichtjes beschimmelde paar Fleur en Ambrosius.
Ik ben dan nog vriendelijk in mijn beschrijving van dat wel heel aparte koppel, want ze zagen er echt niet uit. Terwijl haast alle gasten extra proper en koket voor de dag kwamen – erg smaakvol en piekfijn uitgedost, sommigen zelfs met wat voorzichtige glitter en een vleugje glamour – liepen daar twee bleke boomknuffelaars rond die hun ongezond natuurlijke geurtjes kwistig in het rond verspreidden. Dan moet ik er zeker bij zeggen dat ze geen van beiden lelijke mensen waren, neen integendeel, de sporen van wat eens hun authentieke schoonheid was geweest, waren nog duidelijk zichtbaar. Fleur moet als meisje zeker een bedwelmend bloemeke geweest zijn, en Ambrosius op zijn minst een stoere bink met sexy looks. Maar nadat ze mekaar waren tegengekomen, hadden ze zich bekeerd tot het extreem-linkse geloof in het wereldverbeterschap, plots besloten ze ook vegetarisch te gaan leven, cosmetica te weren en zelf hun kleren te maken van afgedankte vodden in de recyclagebakken, ze zworen het warm water af om zich mee te wassen en – als alternatief orgelpunt – zegden ze hun vaste job op. Voortaan wilden ze aan de kost komen door in de winkelstraten oude hippieliedjes te zingen, Ambrosius tokkelde hard op een tweedehandsgitaar en Fleur zong the times they are a-changin’.
Gelukkig waren ze niet als zangduo uitgenodigd op het feestje, alhoewel ze een paar schuchtere aanzetten deden, hun pet voor de centjes lag klaar, maar de inviterende vriendin besloot dat het kon volstaan met hen gratis drank en eten te geven. Daar hebben ze zich dan maar op gestort, ongeremd en schrokkend, voor Fleur en Ambrosius was dit een buitenkans om zich nog eens behoorlijk te voeden, ze kregen zelfs de overschotten mee om de komende dagen te overleven in hun kraakpand. Maar waarom waren die twee wat vieze alternativo’s daar uitgenodigd? Wel, Fleur was de jongste zus van Hildegonde, mijn jeugdvriendin die de tuinparty organiseerde. Hildegonde zelf had ook nog een tijdje de bomen geknuffeld, tot ze zich bekeerde tot een man met een knuppel in zijn pantalon en poen in the pocket, de switch naar de grote luxe was in één stap gezet. Wat een gemak!
Om een totaal onverklaarbare reden kon ik Fleur niet van mij afschudden op dat feestje.
Had het feit dat ze voor een keer genoeg had gegeten haar hormonenwinkel een opstoot gegeven of was zij in de ban van haar halve gekte waar zij volgens Hildegonde chronisch aan leed? Ik weet het niet, iemand gaf me een andere tip ter verklaring: pas op jong, die doet aan de vrije liefde, dat is omdat ze voortvliegt op haar sekssprieten, dat geeft haar een kick. Enfin, ik zag de spiedende blikken van Ambrosius, en ik rook onraad, dat stonk hier niet alleen naar onfrisse groene mensen, maar ook naar de zwoele ontucht van anarchisten met een leeg hoofd en een broek vol goesting. Ik sloeg zulk aanbod makkelijk af, wegens gebrek aan verleiding in mijn lustgevoelens die ik trots en rechtop rechts droeg.
Zoals voorspelbaar was – omwille van hun grillige levensopstelling, hun wankele en willekeurige filosofietjes – knalde de liefde tussen Fleur en Ambrosius stuk. Hun liedje was uitgezongen, Ambrosius vond bij manier van spreken ’s anderendaags al onderdak bij een zekere Windekind, die ergens in een boomhut hokte en hij maakte vervolgens nog vier kinderen bij haar. Maar dat was dan weer teveel ambras aan zijn ouwe hippiekop en hij vertrok naar Canada, om bij een clubje indianen te gaan wonen en er wiet te telen op een lapke grond. We hebben sindsdien niet veel meer van hem gehoord, zijn vrouw en zijn vier kinderen wachten ook nog op een bericht. Zij mochten overkomen zodra zijn zaakje daar winstgevend was, maar ik denk dat hij er poogt te overleven met pijl en boog, om er iets in de vlucht af te schieten, voor zijn schrale barbecue, naast hem een overjaarse squaw, dat is zo’n Indiaanse vrouw die nog niet weet dat Ambrosius een linkswitte man is, voor haar is dat die blanke vent van wie ze het verhaal gelooft dat hij een bekende zanger is in België. Ze wacht ongeduldig om met hem te vetrekken naar dat land van melk en honing, want Ambrosius heeft haar gezegd dat hij er Jan en alleman kent, zelfs de Koning. Ik tracht het verhaal met stukken en brokken te reconstrueren, aan de hand van de flarden nieuws die Hildegonde nog verneemt. Ze is niet zo tuk meer op Ambrosius, nu noemt ze hem die loser, vroeger was hij de natuurgoeroe die genereus met de twee zusjes sliep. De details laat ik aan de verbeelding van de lezer over. Incest was het net niet.
Maar Fleur redde zich ondertussen wel, zij vond overal waar zij kwam een bed, nooit bij de ware man, maar zij genoot er lekker van om een seksuele roofprooi te zijn. Op zekere dag liep zij een boomlange neger op het gewillige lijf, ze ging meteen plat voor hem.
De zwarte man had zich voorgesteld als Grand-Jean, hij was de naar ons land uitgeweken zoon van een inlands stamhoofd in Gambia, zijn vader had vijfentwintig geregistreerde nakomelingen bij zijn vier wettige echtgenotes. U zal zich misschien afvragen waar ik het allemaal blijf halen, ik heb mijn antwoord direct klaar: uit de dagdagelijkse realiteit, ik hoor en ik zie, ik noteer alles in mijn hoofd en ik schrijf het hier op, en vooral, ik verschiet van niets meer. Fictie is maar een zwak beestje, de mens in zijn wilde dierlijkheid beleeft zoveel meer. Zelf heb ik Grand-Jean maar een keer ontmoet, hij drukte me het volgende op het hart, mon frère, hoedt u voor polygamie, ga liever nog naar de hoeren, da’s veel goedkoper, het is een wijze raad van mijn zwarte pa, want hij werkt zich als bejaarde nog altijd te pletter voor zijn wijven!
Enfin, Grand-Jean was perfect geïntegreerd in ons land, hij trok in bij Fleur die gratis in het luxueuze tuinhuis naast de villa van Hildegonde en haar puissant rijke echtgenoot mocht wonen. Om te werken had Grand-Jean geen tijd, hij had immers een hobby dat hem passioneel in beslag nam: met de auto rijden, dat deed hij dag en nacht. Het was een super-de-luxe-wagen die hij van mon beau-frère had gekregen, een blits sportmodel waarin zijn schoonbroer omwille van zijn te rijkelijk uitgedeinde buik niet meer in geraakte. Grand-Jean was zodanig verzot op dat autorijden dat België al snel te klein voor hem werd. Bovendien vond hij het heel vervelend, onbegrijpelijk zelfs, dat hier overal verkeerslichten stonden, en erger nog, dat er zoiets als een rijbewijs vereist was. In de brousse waar de grote stampapa met zijn kroostrijk gezin woonde, hadden ze daar allemaal geen last van. Dus besloot Grand-Jean terug naar huis te rijden, en het strafste van al (volgens hem toch), hij nam Fleur mee. Die kon dan zijn huishouden doen in het boskot dat zijn vader hem ter beschikking ging stellen, aan een garage voor de wagen had hij ook al gedacht: een ingewikkelde constructie met een ingenieus bladerdak, eigenlijk een ontwerp van son oncle, de lokale medicijnman. Garagist, architect of huisarts, ieder zijn stiel, maar dan gecumuleerd in één persoon, ja van Gambia viel nog iets te leren (volgens chauffeur Grand-Jean).
Zelf beperkte hij zich daar niet enkel tot het door de junglewegen sjeesen met zijn sportkar, neen, ’s avonds kwam hij braaf naar huis en was hij lief met Fleur in het bedrijven van de inheemse erotiek, zo verwekte hij zelfs een kind bij haar, dat per se naar hem moest genoemd worden, maar dan in het klein: le Petit-Jean, koffie-met-melk-kleurig van uiterlijk en innerlijk een rustige baby die later een ingetogen kind zou worden, precies of dat manneke al van in het begin klaar was voor de komende malheuren.
Over het verdere onheil dat er zat aan te komen verhaal ik u volgende keer.
Lees het zwarte vervolg van dit leed en deze miserie op woensdag 31 juli.