Op het Koninklijk Paleis was het voor de meeste politiemensen die met een bewakingsopdracht belast waren een hele karwei om de monotone en lege diensttijden zinvol op te vullen. Naast de voorziene patrouilles hadden ze niet meteen concreet werk om handen, maar de uren moesten wel geklopt worden. Er was niet elke dag een indringing en ongenode bezoekers stonden ook niet in rijen te drummen aan de poort. Wat rest er dan, bij uitstek ’s avonds, ’s nachts en in de weekends, om toch een nuttige bezigheid te bedenken? Het personeel was willens nillens inventief: TV, video, games, kaarten, slaapke, pintje drinken, potje koken enzovoort.
Maar er waren ook speciale gasten zoals bijvoorbeeld mijn oud-collega Bono die in geldzaken deed. Hij verzamelde aandelen en obligaties, hij speelde op de beurs en hij telde bij manier van spreken zijn centen – een dikke hoop – tijdens het werk. Hij paarde de ledigheid en de verveling aan het winstgevende, daarom glom hij, in stilte en wat beschroomd, van lucratieve trots.
Bono was vrijgezel, heel bewust, hij wou geen vrouw die ganser dagen aan zijn mouw zou trekken en hem afleiden, met verleiding bijvoorbeeld. Hij was sowieso druk-druk met zijn continu oplopende berg geld, de liefde was dus zijn gerief niet, maar als het dan toch eens kriebelde in zijn broek dan bedacht hij andere oplossingen. Tijdens een nachtelijk gesprek – toen ik als postoverste met hem en een handvol anderen in het wachtlokaal zat – vertrouwde hij ons het volgende toe: hij ging elke week minstens één keer naar de hoeren. Versta me goed, verduidelijkte hij: dat zijn luxe-prostituees. Hij koos dan de schoonste uit een catalogus die hem werd voorgelegd of hij liet de meisjes even voor zich paraderen om dan de meest bekoorlijke te selecteren. Dat alles geschiedde in de betere baancafé’s rond het stadje Diest of vooraan in de Kempen, ook gans Limburg was zijn jachtterrein. Bono zei het zonder blikken of blozen, hij was bovendien openhartig en doodeerlijk, hij vond dat hij met zijn dikke, lelijke kop en zijn vette pens nooit een babe voor het leven zou kunnen versieren, en dat was wel zijn ambitie. Dus kocht hij zijn pleziertjes af en bleef hij vrij als een vogel op zijn thuisfront én op zijn koninklijk werk waar hij royaal zijn mobiele bank beheerde.
Moest ik triest worden van zulk verhaal of eerder nuchter en realistisch blijven? Die jongen was immers kansloos op de courante schoonheidsmarkt, hij moest het doen met zijn potsierlijk uiterlijk, terwijl zijn portefeuille bulkte van het geld. Hij betaalde gewoon de duurste prijs voor zijn natuurlijke mankementen en de daaruit volgende (noodgedwongen) sexuele hoogstandjes.
Er was geen vrouw die op straat naar hem omkeek, maar hij sliep – soms een nachtje lang – met rondborstige modellen en langbenige mannequins die hem verwenden als een koningskind.
Op het Koninklijk Paleis werkte hij slechts voor een zakgeldje en voor een schaars gesprek met collega’s die enkel omwille van de smeuïgheid wilden luisteren. Zoals ik? Want hij was geen populaire kerel: te klein en te gewichtig (letterlijk), te verlegen (toch wel) en onhandig in de conversatie. Maar zijn existentiële eenzaamheid had een uitweg gevonden via die onuitputtelijke zakken vol geld. Bono kocht zich zijn maatschappelijk aanzien en zijn mannelijk prestige letterlijk geldelijk af. Hij showde met een blitse sportwagen, stak zich in chique merkkleren en pronkte (weliswaar lichtjes beschroomd) met verhalen over zijn erotische starpatsen in de meest exclusieve bordelen. Hij had zich een sociaal imago en een sprookjeswereld aangekocht. Maar de prijs was misschien de pijn van een jongen die constant op de dool was, want zonder daarom een psycholoog te zijn, kon ik toch één ding vaststellen: Bono legde in geen enkele omstandigheid zijn droge pokerface af, hij keek altijd ernstig, triestig zelfs, hij lachte nooit.
Wij hadden ook een afdeling op het Koninklijk Kasteel in Laken, daar kampten onze collega’s van de wacht met dezelfde verveling. Soms zorgde iemand voor wat entertainment, bijvoorbeeld de oudgediende Bordo. Die man was eveneens een expert in financiële aangelegenheden, zijn specialiteit was de beursspeculatie. Om de ledigheid van de wachtdienst op te vullen gaf hij les aan zijn op makkelijk geld beluste maten en makkers: beleggen en speculeren voor beginners. Een gigantisch succes. Bordo beschikte over een bord en krijt in het wachtlokaal, hij kraste (vakkundig taterend) de meest spectaculaire winsten bijeen, spiegelde de gekste prognoses voor aan een publiek van vaak jonge politiemannen met een nog karig loon. De geld-inzetten met hun durfkapitaal waren maximaal, met het risico van hun gezin voor een stuk te zullen broodroven… hetgeen ook geschiedde, crash op de beurs en daar vlogen een paar maandlonen de lucht in. Bordo ging met pensioen, gerustgesteld door het feit dat niemand hem nog kon bereiken. Zijn vuile bord werd afgeveegd, het krijt belandde in de koninklijke vijvers. Pijnlijk. De grootspraak van een patser werd zwijgend afgestraft met het schrappen van zijn naam uit de gezapige gesprekken, het was te erg voor woorden. Een paar gasten waren platzak.
Bono en Bordo – toch wat rare namen, tja – ik heb ze allebei gekend als op geld beluste mannen. Bono had tenminste nog een prettig hobby, hij deed aan exuberante seks tegen astronomisch hoge bedragen, maar zelfs dat bracht hem niet aan het lachen. Bordo was effenaf een sloddervent, een geboren vrek die verslaafd was aan gokmarkten, de perfecte slaaf van zijn portemonnee. Hij kon op de vlucht slaan toen de kas van zijn jonge collega’s opgespeculeerd was. De gedupeerden waren zeker niet zo slim als Bono in Brussel, maar de meesten hadden wel een gezin, wat een familiale winst was die ze hadden omgezet in financieel verlies.
Tot wat leegheid en verveling op een koninklijk werk allemaal kan leiden, of.. lijden. Het was koning Geld & Begeren die regeerde.