Bij mijn zoektocht naar een hoger doel in mijn leven, meer bepaald een permanent verblijf op een dakappartement, was ik op zekere dag in het onooglijke stadje Tienen terechtgekomen.
Het voordeel van die locatie – door slechte mensen een marginale plek genoemd – was dat ik min of meer de taal sprak. Ik ben afkomstig uit het acultureel verwante gat Baalrode, daar wordt in bijna hetzelfde koeterwaals getaterd (de taalgrens is ook niet zo ver af). Ik zag langs de stadsring in de buurt van de suikerfabriek enorme mastodonten staan, het leken mij luchttorens die de vage zone tussen het Hageland en Haspengouw langs de wolken afbakenden. Wonen hier vrouwen met evenredig lange benen, vroeg ik mij af, dromend over koesteringen aan een boezem en lagere regionen.

Bij mijn bespiegelingen over de diepere geografie van dameslichamen stuitte ik op een blitse advertentie: zeer ruime studio te koop op het dak. Ik stond voor een gigantische blok met 13 verdiepingen. Was dit bingo? Terwijl ik nog een snelle studieronde ter plekke maakte, werd ik niet echt subtiel gadegeslagen door een groepje buurtbewoners. Een volkse madam met een ontploft kapsel vol dolle krulspelden sprak me aan: of ze me kon helpen met aanbellen, desnoods begeleiden tot in de dertiende hemel, zoals ze dat schalks en niet ondubbelzinnig formuleerde. Tja, niet mijn type. Maar meteen kwam ik aan de weet dat er een stevige sociale controle was, niet altijd nadelig, want ook in Tienen ligt het gevaar van overdaad aan infiltranten op de loer. Hun OCMW-kas oogt nogal aantrekkelijk voor malafide inwijkelingen. Mijn bedoelingen waren goed, dat beaamde die dame toch met haar invitatie om samen hoger van de grond te gaan.

Enfin, ik ben met de nodige risico’s (spiedende blikken) op mijn eentje bovengeraakt, solo met een krakkemikkige lift. Ik belde aan op de hemelbel van het 13de en daar stond het volgende dametje klaar: een tenger maar niet onknap vrouwtje in losse nachtjapon, ze knoopte traag haar kleding dicht. Ik mocht meteen binnenkomen, ze wist waarvoor ik kwam, de studio stond inderdaad te koop.
Ik was de eerste geïnteresseerde, over de prijs ging ze niet moeilijk doen, ze wou dit pand zo rap mogelijk kwijt, om nog rapper te kunnen vertrekken, weg van haar man. Hij komt sebiet thuis, fluisterde ze stil en quasi intiem in mijn oor. Verschiet niet, hij is een verslaafde dronkaard, maar niet zo gevaarlijk, gewoon een zieke alkoholieker.

Daar zat ik – veel te dicht naast een schaars aangeklede vrouw – te wachten op haar zogezegd zatte man.
De spanning steeg, was hier een verborgen bedoeling? Ik voelde haar zwoele nabijheid, jawel, foute boel.

Ik ga open kaart met u spelen, meneer, zei ze plots. Ik ben een vrouwmens met behoeften, en mijn man – hoe graag ik hem ook zie – krijgt door al dat bier zijn piemel niet meer recht. Ik heb mijne seks nodig, in die eigenste woorden drukte ze dat uit. Ik verschoot en wist niet wat zeggen. Dus, besloot ze ferm en beslist, voor 80.000 euro moogt gij die studio hebben, dan kan ik mijn nieuw leven opstarten, en mijne man kan doorgaan met drinken zoveel hij wil, hij zijn bier, ik dat ander plezier. Ik zat perplex, wat een directe en overweldigende bekentenis, bovendien van een intimiteit die mij onwennig maakte. Nog straffer, voor een habbekrats kon ik dit loftje (wat het eigenlijk wel was) kopen. Ik keek verbaasd aan tegen een schitterend uitzicht boven de ganse stad Tienen, aan de achterkant ontwaarde ik de vruchtbare velden en boomgaarden van de fruitstreek. Wat een prachtig panorama aan weerskanten. Het licht knalde er helder naar binnen, de goede lucht lachte me toe, de wolken verwelkomden me.

De vrouw ging verder op meer dan vertrouwelijke toon. Haar man was een jong gepensioneerde zeeman. Op zijn verre bootreizen was hij stevig aan de drank geraakt. Nu dronk hij dagelijks nog tweemaal, het is te zeggen: in twee sessies van telkens drie uur. Dan nuttigde hij iedere keer zes Duvels. Na elk drinkgelag keerde hij huiswaarts om wat te eten en te rusten. Hij was in zijn halve zattigheid erg klokvast, hij dronk van 12 tot 15 uur en van 18 tot 21 uur, steeds in zijn zelfde stamcafé. Koken moest ze niet voor hem, hij kocht telkens een grote zak frieten met curryworst op de terugweg naar huis. Eigenlijk had ze geen last van hem, vertelde ze me, zwaar dronken werd hij nooit, hij was beleefd en vriendelijk, zelfs charmant en zachtaardig. Maar zijn 12 straffe Duvels had hij nodig, in twee reguliere beurten, om als een gewone man… nuchter in het leven te kunnen staan. Als matroos had hij het harde zeemansleven op geen andere manier kunnen verdragen, de drank bracht soelaas en vergetelheid. Zowel zijn lichaam als zijn geest waren er op ingesteld, zijn systeem draaide op alcohol. Hij verweet haar niks, ze had recht op haar geluk zoals hij op de roes door zijn duvelsbier. Daarom ging ze zonder enige wroeging weg, én met veel goesting naar sensuele tederheid en een gezonde dosis liefde, in en naast het bed. Ik kon daar niks tegenin brengen, blij dat ze in haar expliciete uitleg wat meer afstand had genomen, ze liep ondertussen – nochtans bevallig – in de living rond.

Plots stond er een schrale man in de deuropening, krom van gestalte en graatmager, met ingevallen gezicht en trieste hondenblik. Hij knikte naar mij en vroeg stillekes of ik een kandidaat koper was. Zo is dat, meneer. Hij begon voorzichtig een gesprek, beval aarzelend de studio aan, loofde met nadruk zijn echtgenote en zei dat hij hier altijd supergraag gewoond had. Toen excuseerde hij zich en trok zich terug in de keuken: ik rook een walmende frietgeur. De vrouw was geenszins in verlegenheid gebracht, voilà zei ze, zo zit mijn man in mekaar. Het viel me zelfs op hoe lief ze met elkaar omgingen. Maar, dat had ik nu begrepen, hij hield principieel vast aan zijn vloeibare sport en zij wou dringend een gloedvol hobby.

Na een kwartier dook de man terug op. Hij kwam voor mij staan en formuleerde zachtjes een duidelijk weloverwogen vraag: als gij mogelijks de koper wordt, komt gij hier dan ook wonen? Ik was totaal verrast en ik… loog. Nee, antwoordde ik, ik denk dit pand dan te verhuren. Oké, hiervoor teken ik al, lachte hij. Zijn alerte vrouw keek niet verrast, en ik behield mijn poker face. Ik kon die arme drommel niet bekennen dat ik hem binnenkort uit zijn huis ging jagen, zijn veilige haven na de duivelse zee van het café. Hij moest kunnen aanmeren, aan wal gaan in het vaste hemelland, wat vet binnennemen en terug uitvaren. Een heen en weer dobberen op de wilde golven van het leven, dat hem zonder de drogerende krachten van zijn drank oversteeg.

Uiteindelijk heb ik toch woord gehouden, ondanks mijn eerste opzet. Ik ben er niet gaan wonen, want ik heb die studio niet gekocht. De aankoop was verbrod, bezoedeld in mijn geweten en beklad in mijn gemoed (die samen bezwaar aantekenden).
Ik kon die man niet overboord gooien, hij is misschien iemand anders’ drenkeling geworden, of hij heeft toch zijn rust gevonden.
Permanent in zijn stamcafé, of nog meer voorspelbaar: pal erachter, daar lag het kerkhof. Zijn vrouw woont – wie weet – in een seksclub.

 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *