Net elf jaar geleden beleefde ik een helse periode. De lentebloesem van de liefdesbloemen bleek opeens een doem. 
Vriendin Maggie ging door het diepste dal van ziekte in haar ziel. Ze viel zwaar (door zichzelf) getroffen neer ter aarde om nooit meer zelfstandig recht te staan. Ze ligt sindsdien, nog altijd mooi, voor dood en leeft ellendig voort, als mensenplant die slechts met hapjes adem halen kan en met verstarde ogen kijken zonder iemand aan te spreken. Dat laatste levensteken gaf ze eerst nog wel, alleen voor mij.
De ijstijd van de wereld heeft haar daarna veilig opgesloten, als een zelfmoordpopje weggestopt, voor mij verborgen. Ik weet niet waar ze nu verblijft, tenzij nog ter memorie als een zombie van de liefde in de krochten van mijn stil verdriet. Daar woont ze naast mijn zoon.
Ik laat ze beiden om de zoveel dagen spreken, voor de weerklank die dat heeft bij Nathalie. Mijn schoonste geliefde leest mijn codetaal, verlost mij uit de knopen die mijn hart bezwaren. Ze zorgt voor brokken nostalgie en ondanks alles toch nog hoop op ietwat beterschap.

Ik plaats hier drie gedichten uit die bittere tijd, wat cryptisch in de taal die vanuit een strijdend lijden is geschreven. Mijn leven bestond destijds uit dagen zonder einde aan de pijn, uit nachten bang zijn en naar wakkere hemels kijken, vertwijfeld wachten op genezing. Maar het leed kwam pijnlijk weer, verdween niet meer, werd alsmaar scherper, slepender, nog erger. Tot het plots in witte wolken ging ontploffen, met gegil van pillen, door gekerm gevolgd.

De zotte chemie der dingen zorgde voor een bliksemschicht in haar gezicht, haar hoofd besloot constant te splitsen en haar ogen braken van de schrik.

Tevergeefs bestreed ik dat hopeloze leven waaraan de dood kleefde.
Ik schreef me voort in een doffe mix van hard cynisme (wat een zwak verweer was) en tristesse. Ik begreep van alles niks niet meer. Ik schopte veel te vaak te wild met handen vol van onbegrip, vernielde wat nog wankel recht stond om me heen, wat resulteerde in een reeks van liefdesdoodgedichten.

Ik gooi ze hier op een hoopje. Ter verstrooiing, om even bij te zuchten of te wenen. Dat lucht op.


Vaak zat ik voor me uit te staren in h
et veel te grote huis waar alleen de muren nog mijn buren waren, waar de hoge ramen vol gevaren in de leegte gaapten, waar ik soms vergat te eten van wat overbleef, de restjes liefde die ze overliet.

Koffie uit een korf verdriet

Het korfje op de keukentafel
lijkt mij dood te staan
ik denk een stil object
het is gevlochten uit
het soepel stijve riet
het draagt geen fruit
ik leg er soms wat suiker in
voor bij de koffie van mijn lief

het korfje kijkt mij aan
als ik blijf staren in de ochtend
met mijn slaapkop
die nog hapert in de nacht

het korfje staat verstard
op tafel stom een ding te zijn
en toch zie ik de rieten stengels
zorgzaam denken in hun vorm
verbuigzaam kruipen op mekaar
alsof ze met hun vingers handen
maken in een diepe kom gaan liggen
als een wiegje voor verdriet en pijn

ik drink mijn koffie en verschiet
van niks meer sinds jij mij verliet


Ik sliep met zware twijfels en met zwarte
pijnen die verwijten waren. Hoe had ik moeten strijden tegen al dat lijden dat haar aanvrat als een woeste kanker? Zo machteloos was ik van witte woede in de blanke nacht. Ik stond vertwijfeld in de ochtend op, om niet te wachten op haar dood.

Home alone met liefde
aan de telefoon

Je ligt op zestig kilometer afstand
In het ziekenhuis mijn vrouw te zijn
In plaats van hier bij mij te zitten
Naar mij op te kijken of te koken
En de strijk te doen. Te zwijgen
Als ik spreek van al je plichten
Die je na moet leven om
Een nieuw gezin te stichten.

Tarara hijg jij aan de telefoon
Jij vindt dat doodgewoon
Dat ik verhonger en vervuil
Dat ik me builen val aan
Wat niet op te ruimen is
Het groot gemis dat mee
Aan tafel zit. Dat neerligt
In mijn bed. Dat dagen drukt
En nachten plet tot ongeluk.

Verdorie lieveling ik ben nog triester
Dan voordien. Ik zie je morgen terug
Verschiet niet van mijn nieuw gezicht
Het lacht en kwijlt. Het bleit en brult
Van ongeduld. Ik heb een zenuwtic
Die zonder jou zijn eigen leven lijdt

En pas verdwijnt zodra jij zegt: mijn man
Hier is mijn lijf. Kom pak me want ik blijf
(toch leven als jij mee gaat in mijn strijd)


Ze ging tenslotte nog niet over tot de noodzaak van haar afgedwongen dood, ze had gekozen maar verloren. Ze liet het leven doorgaan in de staat zoals ze was. Ze werd een slappe dorre plant, ze was content zo zonder stem of klank.
Ik stond haar bij en liet haar gaan omdat de wereld had geoordeeld over ons. De liefde had niet mogen zijn, ik kreeg mijn kansen zoveel later pas.

Gewoon gedicht voor haar dood

Je bent nu doodgegaan
ik voel een groot en schoon verdriet
mijn vrienden zien me huilen – niet zo luid
hoor ik ze vragen maar het lucht soms op

ik weet nu hoe mijn leven verder moet
je graf bezoeken om de andere dag (dat mag)
wat bloemen leggen een gebed opzeggen
daarna hijsen aan mijn bier een potje wenen

godverdomme! mijn mizerie! moeder?

vloeken tieren en de vloer aanvegen
met herinnering – wat geeft het op café
garçon voor mij een emmer verse drank
ik wil mijn kop verfrissen niet meer denken

weet je nog vriendin die keer we dronken
lachten samen om de dood je liet me
in de steek die nacht je greep het witte spul
je hulp op weg naar licht en lucht – extase

dat was dus de laatste fase – het liep mis
ik vond je als een zieke vod een dweil
die woordjes kwijlde jij nam afscheid
in je nachtkleed van het eerste leven

je ten grave dragen is een vage film
delirium in mijn zatte hart – ik flip nog
door het wankel stadium: hallucineer
de hoge trip op witte wolken coke

de catwalk naar de hemel – stop dit leven
deze dood is niks maar zoveel erger het gemis


Maggie leeft nog, maar ze weet het zelf niet. Ze ziet de mensen om zich heen, herkent hen niet.
Laat mij toch denken dat er één gezicht ontbreekt, dat ik sinds jaren in haar geest de liefde voortbeweeg.
En dat ze vrede heeft met dit vanzelf verwekte waanidee, dat het finaal genade van de gekte is.  

Het integrale verhaal van Maggie valt na te lezen in ons boek Testament van Taal 2020 en op ons blog van 3/4/2020.