Mensen uit Baalrode gingen tot begin jaren ’70 weinig of niet op reis. Ze waren content op het eigen erf, een uitstap naar de heilige mis op zondag volstond. Bovendien boden de 20 staminees op 1200 inwoners een perfecte uitlaatklep om de mentale horizon te verleggen. Drank verruimt de geest. Weinigen geraakten tot in het naburige Becquevoort, dat was al een berg te hoog en te ver. Daarin slaagde ik wel, dankzij mijn vader en zijn afkomst die een bekke voort lag. Dat heette indertijd grensverleggend te werk gaan en translokale stappen zetten. Zulke geleerde woorden las ik toen reeds in de boeken voor volwassenen die ik ontleende in de dorpsboekerij. Ik ontvreemdde er ook, zoals Over katholieke voortplanting, dat was technisch een diefstal, maar onze pa was aangesteld als bibliothecaris en derhalve mijn onoplettende bewaker. ’s Zondags na de noen kon het dorpsvolk naar de cinema gaan met hun kroost, ook ’s avonds was er een vertoning (soms met blote borsten, elke tepel één seconde in beeld). Ik kon dat allemaal weten, want ik ging telkens twee keer mee met onze pa, hij speelde daar (goedmoedig gratis) die gigantische filmspoelen af voor de parochianen. Als ik braaf was, mocht ik een frisco likken.

Wij waren dus een honkvast volk, voor onze amusatie zorgden we zelf. Lees: Baalrode eerst, altijd feest! Toch is er een historische verplaatsing geweest in het hippiejaar 1968, het was een trip die in de dorpsannalen een iconische plaats heeft ingenomen. Als ik zeg de rit met de bierauto, weten mijn generatiegenoten genoeg. De onnoemelijk verre tocht over de provinciegrens heen voerde naar het haast voor iedere Baalrodenaar totaal onbekende… Antwerpen. Bij ons dachten ze dat daar een andere taal werd gesproken, wat achteraf nog bleek te kloppen ook. De weg ernaar toe liep een paar keer door bos en veld, want gps bestond nog niet, en een landkaart lezen was in die tijd aan de meeste inlanders bij ons niet besteed.
De stand van zon en maan waren waren de bakens in nood. Want de dappere mannen die de oversteek waagden, vertrokken na de hoogmis en kwamen pas terug tegen de vroegmis ’s anderendaags. Het was tijdens een sinksenweekend, dat weet ik nog.
Ik geloofde als jongetje in de heilige tongen van Pinksteren en bood de mijne (glad en doornat) soms aan bij mijn buurmeisje.
Die vond dat niks sacraal, dat was gewone geilheid (zei ze). Ik was een prutsende puber, zeker in vergelijking met de grote jongens van het dorp, zoals Milleke en Celle, en in hun spoor een handvol andere doorzopen gasten. Die hadden al halvelings gevogeld en togen zoals gepland halfdronken naar het noorden, op expeditie naar een exotisch oord dat – volgens hun zatte gazetten – de naam had van De Muze, een café-oase in dat (vanuit het brave Baalrode bekeken) aardse stads- en drankparadijs nabij de haven.

De overlevering wil dat behalve het alcoholisch gulle duo Kamiel en Marcel (hun nuchtere doopnamen) ook nog witte Willy en lange Juul meemochten. Sexy Frekke zou er ook bijgeweest zijn, maar enkel op de heenweg. Niemand herinnert zich wat die laatste daar is overkomen, maar ik meen te weten dat hij altijd goed op zijn klootjes viel, waarschijnlijk haperde hij met zijn permanent stijve aanhangsel bij een schoon Antwerps wijf. Enfin, de rit was voorspoedig verlopen, Celle meestal aan de stuurknuppel, Milleke nam enkel over (vanuit schuine kromming naast de chauffeur) als zijn maat een sigaretje wilde smoren of een dutje doen. Die mannen reden ook uiterst voorzichtig, wegens steeds een beetje beneveld, soms ontsporend op het fietspad of rakelings langs een gracht, maar meer dan 70 per uur haalden ze niet. Dat had als voordeel dat Celle niet moest schakelen, hij bleef in 3de vitesse bollen, dikwijls zigzag over de baan, maar niet echt gevaarlijk.

Terminus De Muze dus. Onaangekondigd arriveerden ze in dat muziekcafé, vol versmoorde haarbossen en tipsy rokende minirokken. Maar toch lag daar iemand op hen te wachten, een plaatselijke vedette, een vettig manneke dat voltijds dronk en soms wat pijnlijke lijfliekes zong.
Dat deed hij bijna terstond na binnenkomst van de Baalrodense dolle drankbrigade. Lange Juul struikelde voorop, met het vaandel van onze dorpsfanfare. Plezant volk, dacht die zanger terwijl hij wakker werd en rap vanonder tafel kroop, hij zette zonder aarzelen zijn geboortehymne in, zwaar en schor. Ondanks nog dronken klonk het: Ring ring I’ve got to sing. Ons mannen vielen a capella in. De rest is geschiedenis, zie de biografie van Fernand Grignard (1940-1982), de Ferre, onze Vlaamse Bob Dylan.

De legende wil dat ze samen nog een pakkende versie van Drunken Sailor brachten, Celle zou met een vork op een bierfles getokkeld hebben en Milleke klopte ritmisch op Juul zijn billen. Skiffle heette dat in die tijd. Frekke was toen blijkbaar al vermist, spijtig toch, want de Ferre bracht blijkbaar speciaal voor hem een herwerkte versie van Crucified Jesus. Voor de oningewijden: Frekke had het langste hippiehaar van het Hageland, die van Antwerpen schoten op dat vlak centimeters te kort, zoals Frekke ook het verst kon schieten vanuit zijn jeans, maar dat is voor een volgende rubriek, waarin ik het uitzonderlijk & exclusief over seks heb. Nu volle bak muziek, een traag en slepend maar nadrukkelijk rollend rocknummer, vibreer mee met Ferre en onze Baalrodebende!

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *