Op het Koninklijk Paleis hadden wij gedurende een paar jaar een officier die de bijnaam Rattenkop droeg. Ik was zelf nooit voorstander van zulke denigrerende ‘koosnaampjes’ en zal hem daarom hier vermelden als het iets sympathieker klinkende Ratteke. Alhoewel, sympathiek, dat was hij helemaal niet, eerder arglistig en wantrouwig, een gevaarlijk iemand en vooral een verraderlijk bazeke. Ik kan er van mee spreken.

Het was in de late jaren ’80 dat ik een pijnlijke aanvaring had met hem. Tijdens een middagpauze zat ik mijn krantje te lezen, dat was die dag toevallig De Morgen. Op andere dagen las ik De Standaard of Het Laatste Nieuws, ik grasduinde graag door het Vlaamse krantenlandschap, kwestie van alle klokken wat te horen luiden. Ik betrachte bewust een zo neutrale mogelijke kijk op het politieke landschap, vond dat ook nuttig en nodig vanuit mijn functie bij een federale politiedienst én vanuit mijn job bij het Hof waar neutraliteit toch hoog in het vaandel stond. De Koning en zijn dignitarissen lazen ook meerdere, zo niet alle gazetten. Ik kon het weten.

Ik heb het wel op een andere manier geweten, toen Ratteke passeerde.
Hij keek vanachter mijn schouder mee in mijn leesvoer, zag dat het De Morgen was en schraapte meteen zijn keel: “Aha, die linkse krant, gij permitteert u nogal wat”. Ik schrok en had niet meteen een antwoord klaar. Hij vervolgde onverstoord, een beetje boos: “Zal ik u misschien eens een ‘vertrouwelijke’ maken?”. Daarmee bedoelde hij: een nota opstellen ten mijne laste waarin mijn onbetrouwbaarheid werd gemeld; mijn zogezegde loyauteit aan een verondersteld gedachtengoed zou in vraag gesteld worden; mijn mogelijke linkse strekking zou aangeklaagd worden en ik zou in diskrediet gebracht worden bij de hiërarchie.

Goed mogelijk dat de Koning twee kantoren verder evengoed in De Morgen zat te bladeren, of in Humo, wie weet zelfs in Het Pallieterke.
En waarom niet, het behoorde tot de huispolitiek op het Koninklijk Hof. Diversiteit in de media werd gerespecteerd, terecht. Iedere Belg zijn mening, elke burger zijn gazet. De Koning gaf het voorbeeld, wij volgden.

Behalve Ratteke, die kwam stoken, het venijnig ventje spelen, dreigen.
Een stevig rechtse krant stond natuurlijk zoveel beter aangeschreven meende hij vanuit zijn politieke ivoren toren.
De geschiedenis van de Rijkswacht heeft aangetoond hoe het met dat rabiate ‘rechtse geflikflooi’ binnen het bedrijf is verlopen, misgelopen, verloederd tot een criminele boevenbende.

Was ik toen assertief genoeg geweest, dan had dit voorval Ratteke zijn kop gekost. Ik had gewoon de deur ernaast moeten gaan aankloppen, bij de ontvankelijke kabinetschef van de Koning. Ratteke was dan diezelfde dag nog bedankt geweest voor bewezen diensten. Ik slikte mijn wrok in, spaarde hem.

Jaren later was opperoverste Ratteke een hele Rat geworden. Hij schopte het tot directeur bij het politiebedrijf en werd meermaals gedetacheerd bij ministeriële kabinetten. Zijn favoriete stek was bij ronkende ministers van socialistische strekking, onder andere bij onze nonkel Lowie van Leuven. 
Ik kwam hem daar nog eens onverwacht tegen en herinnerde hem fijntjes aan zijn ‘vertrouwelijke nota’ omwille van De Morgen. Hij keek betrapt weg, zijn forse loopbaankop stond toen gezwind naar links. De tegenwind kwam plots van rechts. Hij vond mij vervelend, wou me snel ontwijken.

Toen ik jaren later dienst deed bij de Algemene Reserve van de Federale Politie liep ik hem op een middag nog eens op het lijf, letterlijk. Ik werkte een lichte looptraining af op de atletiekpiste van de kazerne. Om de zoveel rondjes stak ik een kleine kolos voorbij, hij liep met zware olifantentred. Lopen en laten lopen, was mijn motto. Diep respect voor ieders zweet.

Toen ik in mijn uitloopfase zat, dacht ik dat het tijd was voor een praatje. Ik liet het tempo zakken tot op joggingsniveau en haalde hem nogmaals in. Ik wou hem bij al zijn geproest en aandoenlijk molengewiek van armen en benen wat aanmoedigen. Ik wilde graag de ‘haas’ van dienst spelen, deze collega even gaan ‘trekken’, om zijn krakkemikkige training wat te vergemakkelijken. Maar wat bleek, hij was van mijn aanwezigheid niet gediend. Hij wilde mij principieel negeren, noch het babbeltje noch het collegiale haasje was welkom bij dit baasje. Het bleek Ratteke te zijn.

Hahaha, ja ik heb toen goed gelachen, wie deed me wat? In de sport mag er toch gezonde democratie zijn, op dit terrein had ik lak aan hiërarchie. Ik had de hand willen reiken aan een onbekende, even ‘trekkertje’ spelen zoals dat een mooie geplogenheid is in de loopdiscipline. Mekaar vooruit helpen, collegiaal zijn in het harken en het zweten. De rappere doet soms een geste voor de tragere, als het effe gepast is. Ik wou ons Ratteke uit de wind zetten, niet uit onnozel respect voor een baas, maar uit goeie gewoonte onder de lopers. Ik liep langzaam uit, zoals gepland, hij mocht graag mee in mijn spoor. Win-win voor alle twee. Maar dat maakte hem razend, die man werd buiten adem kwaad. Ik moest mijn plaats kennen!

Ik heb hem verder laten ploeteren op zijn olifantensloefen. Een kort en dik aangebonden manneke in mineur, een totaal opgeblazen directeur die op zijn strepen stond op de heilige atletiekgrond. Nooit meegemaakt in de loperswereld, waar ondanks harde competitie steeds het adagium van kameraadschappelijke wederkerigheid gold. Bij onze politiedienst liepen heertjes rond met hogere maniertjes, met militaire trekjes, bedenkelijke erfenis van het gekende dédain bij de Rijkswacht.

Ratteke had één goeie kameraad, iemand van hetzelfde elitaire kaliber. Het was Spier, ik vertaal zijn naam hier enkelvoudig uit zijn moederstaal. De opperkoppige Spier kwam qua hoogmoed akelig in de buurt van zijn mateke het Ratteke. Voor beide heerschappen volstond het dat je één graad lager in rang was om stront te zijn voor hen. Zoveel kak hadden ze zelf aan hun gat. Het waren vieze ventjes, samen op stap lieten ze een niet te miskennen mestspoor achter.

Dat had ik goed geroken toen ik in een navolgende carrière met een patrouille eens mijn avondronde deed aan het Noordstation in Brussel. Tot onze omschrijving behoorde de warmere Aarschotstraat, met de schaars geklede meisjes van plezier. Wij hadden er evenveel bekijks als zij, wij zorgden ook voor hun veiligheid, zij entertainden ons vanachter hun frivole vitrines, met sensuele knipoogjes en opgestoken handjes. Hun vingers vertoonden zich fier met ‘vier’, dat was de prijs voor een reisje met pret op hun bed. Leven en laten leven, oordeelde ik, niet prostitutie is bij wet verboden maar wel het financieel profijt van pooiers.

Dat nam niet weg dat andere passanten, zeg maar potentiële klanten, zich verstopten voor ons, plots wegdoken achter een wagen, rechtsomkeer maakten of opeens de straat overstaken. Zo ook die lange lelijke man.

Ik meende een teken van herkenning te zien, zijn vlucht was net niet vlug genoeg geweest, ik voelde ook een zure oprisping. Ik besloot mijn toevlucht te nemen tot mijn aanwezige loopbenen en ging er op een drafje achteraan. Mijn matrak bengelde nerveus tegen mijn heupen, adrenaline en actie! Ik haalde de schichtige bonenstaak rap in, stopte hem en bleef kalm en hoffelijk. Ik begroette hem vriendelijk met: “dag heer Spier, wat een genoegen van u hier te zien”. Spier werd lijkbleek, ik stelde hem gerust, ik ging geen overtreding acteren. Ik wou hem enkel even spreken, naar zijn vrouwke vragen, en hoe het met de kinders ging, of kameraad Ratteke hier ook rondliep, enzovoort. Ik heb het gesprek ontzettend lang gerekt, zo te zien tot grote ontzetting van politie-overste Spier, daar vertoevend buiten dienst, hij zocht mogelijks wat zwoel vertier.
Maar zijn arrogantie vertrok toen meer dan één spier, zijn gezicht was een flipperkast van complete ontreddering, inwendig zat hij krampachtig te sterven. Arme vent dacht ik, zieligaard. Voor mij stond een allerhoogste schlemiel van de politie, een verkeerde zedenmeester, een gewezen dienaar van de Koning.

Ik heb hem laten gaan, na een dik kwartier dwangmatig bijpraten, ik had mijn gram gehaald, ongenadig. Ik liet hem nog de groeten overmaken aan het opperhoofd Ratteke, zijn ranzige collega, broeder in hoogmoedigheid.

Ratteke en Spier waren twee hogere officieren, nog gekweekt in het stinkende nest van de Rijkswacht. Ze gingen er allebei met hun vuile voeten door, ik kan hun vettig stinkspoor nog rieken. Ze waren moreel onbekwaam, rottig ziek van ethische ondermaatsheid, een beschaafde samenleving onwaardig. Ze zijn gelukkig uitgeschakeld, op rust gesteld. De maatschappij kan nu herademen, hun kwade wil en ranzigheid is weg.

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *