Tijdens mijn loopbaan bij de Federale Politie was ik bijna twee jaar lid van de Algemene Reserve in Brussel. Dat is de eenheid die zich voornamelijk bezig houdt met ‘handhaving openbare orde’. Concreet komt dat vooral neer op aanwezigheid en interventies bij betogingen, voetbal- en andere grote sportwedstrijden, patrouilles in de stations en gevangenentransport.
Verder komen alle mogelijke massa-evenementen aan bod waar een talrijke troepenmacht de situatie dient te evalueren voor eventuele tussenkomst. Een taakomschrijving van zeer diverse aard dus.
De Algemene Reserve heeft steeds bekend gestaan als een overlevende broeihaard van de oude Gendarmerie. Tijdens mijn korte periode in hun gelederen, van begin 2005 tot eind 2006, bekleedde ik de graad van hoofdinspecteur. Voordien was ik bij de Rijkswacht adjudant geweest.
Ik werd er meteen geconfronteerd met het feit dat iedereen mij nog met ‘adjudant’ aansprak. De eenmaking van de politie was toen reeds vijf jaar achter de rug. De manschappen van de Algemene Reserve bleven zich vasthaken aan de afgeschafte organisatie en haar uitgediende patronen. Zij onderhielden nog bewust de geannuleerde hiërarchie, respecteerden halsstarrig de niet meer bestaande graden. Bizar toch, een verloren achterhoedegevecht, zelfs een oneerlijke strijd, want intentioneel gekant tegen de wetgever. Hoogst ondemocratisch.
Het stonk in die kazerne ook naar het politieke mest van extreemrechts.
Het Vlaams Blok was razend populair bij mijn collega’s, ze maakten er propaganda voor en namen persoonlijk deel aan VB-partijmanifestaties. Hun Vlaams-nationalisme was gespierd en doordacht, ze vormden graag de gestaalde achterban bij openbare bijeenkomsten van de Blokpartij. Ik heb dit nooit met eigen ogen gezien, ze vertelden het mij gewoon.
De Algemene Reserve was ook een eenheid waar niet veel gewerkt werd, we werden slechts verondersteld van aanwezig te zijn, om op te treden in geval van ordeverstoring ergens te lande. Tot zover was er dus niks aan de hand. Maar ik was zo’n onnozelaar die de troepen tussendoor ook in beweging wilde krijgen. Door te gaan duurlopen in de bossen rond Brussel bijvoorbeeld, kwestie van de conditie op peil te houden, het waren haast allemaal twintigers. Onbegonnen werk, te gek voor woorden, zo werd er over mij geoordeeld. Ze sliepen liever tegen de sterren op, hun prioritaire werk was vaak pizza’s en pasta bestellen, kaart spelen en DVD’ s kijken. Dat werd schandalig goed betaald, met dikke nacht- en weekendpremie’s.
Ik schaamde me vaak in dat milieu, er heerste een lakse mentaliteit van profiteren en vegeteren op kosten van de goegemeente, altijd en overal de kantjes eraf rijden. De meeste van die jonge gasten kwamen goed uitgeslapen thuis en begonnen dan aan hun tweede job. In het zwart uiteraard. De politie gaf hier het omgekeerde voorbeeld aan de brave burgerman. Hemeltergend.
Wat me het meest stoorde bij die mensen was hun onverholen racisme.
Als we patrouilleerden in de buurt van een station lieten ze zich lekker gaan in ongecontroleerd gedrag tegenover allochtonen en migranten.
Ik weet pertinent zeker dat zoiets nu niet meer mogelijk is, moreel ontoelaatbaar gemaakt door betere vorming en opvolging. In die jaren was het nog schrijnend aanwezig, niemand sanctioneerde dat wangedrag.
Ik heb er tegen geageerd, maar ik liep me te pletter tegen de manifeste onwil van een hardleerse meerderheid, ik werd meteen ook uitgestoten. Ik kan het staven met een voorbeeld, echt gebeurd bij die treurige bende.
Er was een incident geweest tijdens een interventie door een lokale politie in Oost-Vlaanderen. Een man werd opgepakt voor openbare dronkenschap en meegenomen in de combi voor opsluiting ter ontnuchtering. Onderweg naar de politiecel slaagt de man erin van te ontsnappen. Er gaat een schot af, betrokkene stort ter plekke neer, hij blijkt getroffen in de rug. Dodelijk. Er ontstaat een ganse hetze, vooral in de media, terecht ook, over de schuldvraag. Had de politie hier gehandeld in een geval van wettige zelfverdediging? Moeilijke zaak, zeer delicaat, het slachtoffer kon geen wederwoord meer geven aan de politie. Een detail of niet, hij was van vreemde origine. De allochtone gemeenschap in de regio stond op zijn kop, oproer en volkse opstand alom. Er werd een grote manifestatie aangekondigd voor de volgende zondag, met participanten uit binnen- en buitenland. Het dreigde danig uit de hand te lopen. Ik werd met een peloton van 40 man preventief ter plaatse gestuurd. Alarmfase rood.
Toen wij die zondag in stand bye zaten in een naburige school, stond daar de televisie aan in een klaslokaal, met een omstandig verslag over het schietincident. Wij zagen ook de rouwende familie, allemaal allochtone mensen, vrouwen met hoofddoek, mannen in djellaba, huilerig geroep en geweeklaag, niet te stuiten droefheid, tranen en verdriet, woede ook.
Het was duidelijk een gekleurd plaatje, volledig on-Vlaams, hoe kon het anders, het slachtoffer was van maghrebijnse origine, het was hun pijn.
Was het onze fout, droegen wij schuld, ging de politie hier niet vrijuit?
Ik was niet goed geplaatst om een accuraat antwoord te geven, mijn collega’s evenmin. Ik zweeg tijdens de TV-uitzending , ik wou vooral sereen blijven, me zeker niet laten ophitsen, het hoofd nuchter houden. Er konden nog relletjes volgen later die dag, ik moest om te beginnen mijn manschappen bedwingen. Helaas, de heisa nam al een aanvang.
Ze begonnen massaal te schelden bij de TV-beelden, de allochtone mensen uit te maken voor ‘bruin gespuis’ en ‘vreemde luizen’. Een vrouwelijke inspecteur riep luidkeels: ‘trek die vodden van ulle kop’.
Ik heb meteen krachtdadig gereageerd, hen allen ferm terechtgewezen. Maar ik was, ondanks mijn functie als pelotonscommandant, numeriek in de minderheid. Ik stond zo goed als alleen in mijn verweer. Gelukkig is het tijdens de manifestatie op straat kalm gebleven. De betogers waren waardig, wij moesten enkel op afstand observeren. Ik weet nier of mijn peloton op deskundige wijze had kunnen interveniëren, de heethoofden zouden de boel op stelten hebben gezet, voor onnodige agitatie gezorgd hebben. De uitleg zou achteraf aan mij geweest zijn, als verantwoordelijke chef. Ik was aan een serieus incident ontsnapt, maar niet aan de rancune, zeg maar de haat, van mijn collega’s. Dit betekende het onmiskenbare keerpunt in mijn aanwezigheid bij de Alegemene Reserve. Vanaf dan was ik aangeschoten wild. Ik had hen op hun wangedrag gewezen tegenover de allochtone medemens. Ik kreeg hun extreemrechtse gesel over me heen. De hetze was onomkeerbaar begonnen, voortaan werkte ik in
de hel.
Er volgde een laatste opdracht, de finale afgang. We moesten met spoed tussenkomen bij asielzoekers die het te bont hadden gemaakt in Brugge. Het was putje winter en spekglad op de autostrade. Ik reed op kop in de commandocar, ik maande mijn vrouwelijke chauffeur tot voorzichtigheid aan. Ze negeerde mijn advies dat eigenlijk een bevel was. Ze reed veel te snel, soms met één hand, in de andere haar gsm, ze belde met haar man. Ik heb haar doen stoppen, zonder pardon, de ganse colonne achter ons moest mee aan de kant, spijtig tijdverlies. Ik heb haar vervangen door iemand anders, een nieuwe chauffeur. Zij werd gedesavoueerd voor de ogen van haar collega’s, ik had haar beledigd en vernederd. Haar versie, die toch werd gedeeld door een meerderheid, de fanatieke Blokfanaten.
Het was overduidelijk, mijn positie liep gevaar in die middens van oude soldaten van de Rijkswacht. Ze rouwden om vergane macht, ze zochten verhaal bij onverholen insubordinatie, ze verkozen een soort politiestaat.
Ik was ten einde raad, ik werd net niet ziek maar ging toch naar mijn huisdokter. Hij zette me een tijdlang op non-actief, gewoon ter preventie, om het ergste te voorkomen. Dat was het einde van mijn carrière bij de Algemene Reserve. Er zaten te veel mensen die mij wilden zien sterven.
Ik heb gans mijn verhaal nog eens kunnen doen aan een directielid bij het politiesyndicaat. Hij had een stevige connectie met Brice De Ruyver, professor aan de Rijksuniversiteit van Gent en indertijd ‘veiligheidsexpert’ bij het kabinet van premier Verhofstadt. Ik heb niet geweten of mijn relaas via die twee tussenpersonen tot bij de Eerste Minister is geraakt.
Ik heb geen enkele feedback gekregen, niet erg, het was beter een zaak voor achter de schermen. Om eventueel doeltreffend en snel te handelen.
Ik weet wel dat de Algemene Reserve niet zoveel later als het ware werd gedecimeerd. In één klap een pak geld en veel politiemensen uitgespaard. Op die manier kon er ook meer blauw op straat komen. Er waren opeens minder manschappen om met de kaart te spelen en hun tijd te verslapen. Het nog clandestien agerende en stiekem ondermijnende restant van de Rijkswacht kreeg daar de genadeslag. Wat was mijn aandeel geweest?