Mijn vader was afkomstig van de heide in Bekkevoort, in die tijd een zeer armoedige regio. De mensen die er woonden waren vaak nog analfabeten. Ik kan me herinneren dat er zelfs lemen huizekes stonden, met een vloer van aangestampte aarde waarop de kippen hun gevoeg deden. Soms mocht ik met onze pa mee op bezoek bij Jokkebos. Dat was een uitbundige man, een volwassen overjaarse puber die de dag doorbracht bij zijn bak bier en ’s nachts urenlang ging stropen. Hij leverde hazen en konijnen op bestelling, vers gevangen, met inbegrip van hun gekuiste pels. Zo zorgde hij voor het inkomen van vrouw en kinderen, tien stuks.
De vrouw van Jokkebos was Marie-Jeanne, een dikke matrone van meer dan 100 kilo. Op haar raakte ik als jongetje niet uitgekeken, ze was gewoon niet te bevatten, overal warm vlees en malse rondingen. Marie-Jeanne had geen borsten, dat woord volstond niet om haar boezem te benoemen. Het was eerder een uitdeinende zone die een eigen leven leidde, precies zwalpende uiers die zwabberden en rondzwommen over haar bovenlijf. Ik werd er draaierig, haast dronken van. Ze was een attractie, ze trok veel mansvolk.
Van hun tien kinderen waren er hoogstens twee die dezelfde vader hadden, dat moest daarom niet per definitie Jokkebos zijn. Hij deelde het echtelijke bed niet zo dikwijls met Marie-Jeanne. Hij sliep tijdens de dag naast zijn bier en ’s nachts liep hij in het donker, hij sloop en hij stroopte. Hij was er gerust in, zijn vrouw kwam niks te kort, de kameraden kwamen langs en zorgden voor zijn nageslacht. Geen last met zijn zelffokkerij, hij poepte niet zoals de hazen en kweekte niet zoals de konijnen, hij teelde slechts de inteelt. Zalige man toch, een tolerante libertijn op de heide.
Marie-Jeanne maakte daar allemaal geen probleem van. Hete mannen die het konden weten vertelden mij later op café dat zij nooit een slip droeg, zelfs geen onderbroek, noch kort noch lang. Zij hield haar billen gereed voor de begerigen, haar goesting stond steeds op een spleet. Zodra Jokkebos de hielen gelicht had ‘s avonds, stond haar deur op een kier. Het was er komen en gaan, de klanten kwamen langs, en klaar. Graag gedaan, bedankte Marie-Jeanne. Haar nachtkleed lachte frivool als een feestjapon.
Jokkebos en Marie-Jeanne hebben niet lang maar wel heel gelukkig geleefd. Het was er altijd kermis, ik at er zwarte pensen en dronk er fluitjesbier. Wij kregen pruimensap en druivenconfituur mee naar huis. Er zat soms een smaakje aan, maar ik proefde enkel melk, vloeistof van die boezem.
De nieuwe tijden deden uiteindelijk ook hun intrede op de heide. Jokkebos verkocht zijn oude fiets voor een tweedehandsauto. Het gestroopte wild werd in een aanhangwagentje gestald. De nachtelijke zaakjes floreerden, man en vrouw waren dik content. Er heerste vrede, er was bevrediging.
Eén enkele keer gingen ze samen op stap. Jokkebos reed, hij was slechts lichtjes dronken. Marie-Jeanne zat naast hem, haar boezem gedeeltelijk op het dashboard geïnstalleerd. Minstens vijf van hun tien kinderen lagen languit in de aanhangwagen. De zon scheen uitbundig, het leven lachte hen toe.
Ze kwamen aan op het eerste kruispunt dat hen verbond met de gewone wereld. Jokkebos schrok, voor de eerste keer in zijn leven, hij was totaal verblind. Er volgde een harde klap, het licht ging uit. Marie-Jeanne kantelde in één tijd mee, ze verdwenen in een korte salto uit het leven. De kinderen ontwaakten uit deze flitsende nachtmerrie, in een gracht naast de weg.
Tien wezen zochten een vader, minstens negen wisten niet wie dat was.
De konijnen en de hazen in het bos waren verbijsterd, waar bleef Jokke?