In de zwoele augustusmaand van 2018 kwam ik vast te zitten in Kazerne Dossin. Ik wou mijn rondleiding beëindigen met nog een vlugge ommegang op het tweede verdiep, het was net voor sluitingstijd.
Mijn bezoekers waren een groep gepensioneerden van CM, allen uit Oost-Vlaanderen, ze waren met 20, gemiddelde leeftijd een goeie 70 jaar. Het was een aandachtig en vrij betrokken gezelschap, goedmoedige mensen met oor voor de gids, het onderwerp sprak hen aan, ze stelden relevante vragen. Rond tien voor vijf verhuisde ik met hen van het derde verdiep naar het tweede. Ik wou daar de gidsbeurt mooi afronden. De groep volgde nog steeds heel geïnteresseerd, het gebrek aan airco in het museum deerde hen geenszins. Straf volk, zowel de vrouwen als de mannen.
Om tijd te winnen namen wij dus de lift. In het museum wordt deze lift door mensen die het kunnen weten wel eens de Roll’s Royce onder de liften genoemd: comfortabel groot, ongebruikelijk hoog, vlekkeloze werking, snel en geruisloos, haperingen uitgesloten. Zogezegd.
Dus wij zoefden van drie naar twee, daarbij de zwoelte negerend. Iedereen, ook ik, dacht aan een terrasje op de Grote Markt in Mechelen dat wenkte. Nog even dat slotpunt afhandelen, een rappe passage op 2.
De mannen wisten het zweet van hun voorhoofd, er waren vrouwen die wat parfum spoten bij gebrek aan frisse lucht. Ik maakte nog een kwinkslag, de laatste loodjes wogen het warmst. Moed houden toch.
En dan opeens een harde, doffe slag. De lift maakte een kort donderend sprongetje. Wij gingen centimeters op en neer. De groep werd goed dooreen geschud, handen grabbelden door mekaar, we trapten op elkanders voeten. Ik kreeg een sacoche in mijn nek, werd onverhoeds tegen een zware boezem aangedrukt, een man verloor zijn klak, een ander zijn wandelstok. Enfin, plotse kakafonie in de lift, die stilstond.
Wij hingen compleet immobiel tussen verdiep drie en verdiep twee.
Na wat zenuwlachjes herstelde ik mij, ik moest hier nu immers de held acteren. Ik belde via de intercom naar de balie, deed mijn noodoproep.
Geen probleem, luidde het in de vrije wereld, de redding is nabij, dat wil zeggen: de technieker is op komst. Er verstreken lange, nerveuze minuten, maar niemand daagde op. Het zaakje stond waar het stond, wij waren verankerd. Buiten hoorden wij wel geluiden en gedoe, maar we zaten nog steeds muurvast. In onze kooi was de stemming voorlopig nog vrolijk, ik loog me te pletter over rampenplannen en noodscenario’s, ik vond ter plaatse de meeste gekke evacuaties uit.
Die brave mensen werkten wel fantastisch mee, ze deden allemaal alsof ze mij geloofden.
Maar de tijd verstreek, en we zaten ondertussen al een goed half uur klem. Ik entertainde rustig verder, maar schuin uit mijn ooghoek hield ik de thermometer ongerust in de gaten, ik las progressief af: 29°, 30°, 31°… Ik manoeuvreerde me discreet voor het display met die bedreigende vermeldingen, hier moest absoluut paniek vermeden worden, paniek die ik in de eerste plaats bij mezelf moest bedwingen. Er was een reddende engel, een gehandicapte vrouw die naast mij stond aangedrukt, pakte opeens mijn hand, ik liet haar begaan, ze neep, en ze neep nog eens, ik liet haar niet meer los, wie was wie daar aan het helpen, samen sterk…
En dan ging opeens het licht nog uit. Wij zaten nu ook vast in het donker. Loodzwaar viel de stilte, alleen onze adem sprak nog. Handen in mekaar.
In de onmacht van mijn bange gedachten daalde daar ook een jongen neer, mijn zoon Vinnie, op dat eigenste ogenblik krampachtig bezig aan de laatste weken van zijn leven, ook hij was daar voor mij reeds een engel die waakte over de goeie afloop van zaken, hij schonk zijn leven als het ware voor zijn vader en een groep nobele onbekenden, hij wou ons voorgaan in de duisternis van een gefnuikt bestaan, hij had toen al plaatsgenomen in die allerlaatste kooi, de dra aangekondigde dood, dat hield mij daar recht tussen de paar mensen die begonnen te wankelen. Voor ons was er immers nog redding mogelijk, het donker stond niet voor ons laatste duister, wij zaten niet vast in ons terminale lichaam, het was hoogstens de materie die tegenwerkte, en het museum dat afwezig leek.
Na ongeveer drie kwartier bangelijk wachten en ettelijke oproepen naar de balie, kwam men plots met de zware middelen aangerukt. Wij hoorden hard gekraak en zwaar gebeuk, we werden stevig door mekaar geschud.
Het bleek dat de brandweer bezig was met de zaak te forceren. Een fallische ijzeren staaf boorde zich naar binnen en begon de liftdeur open te wrikken. Operatie penetratie was aangevangen, de bevrijdende bevalling nabij. Alhoewel, niemand had de opsluiting als een veilige moederschoot ervaren. Er waren mannen die bleek op hun kam zagen, vrouwen pikten traantjes weg, de gids was machteloos in zijn slappe regie. Help mij Vinnie, bad ik.
Er kwam dan toch schot in het zaakje, en ook hoognodige zuurstof sijpelde naar binnen, de pompiers voorzagen ons zelfs van water, ik had er maar drie keer moeten om vragen, tja, vooral niet kwaad worden, redeneerde ik. En laat dan godverdomme toch een ladder zakken, sorry mensen dat ik me nu enerveer, maar ik wil jullie hier weg uit dat donkere hol, en als de buitenwereld daar dan quasi relax staat op te kijken, dan word ik effe kwaad. We zaten ook al meer dan een uur vast. Er was enkel wat morele steun geweest van collega Dieter die door de enige spleet ons wat bemoedigende woorden toeriep, alle beetjes helpen als een mens slechts met bange kreetjes kan antwoorden. Ik had niettemin normaal geklonken, troostte Dieter achteraf, dank u grootmoedige collega.
We zijn dan tenslotte via die gammele brandweerladder uit onze cel geklefferd, ik hield mensen aan hun benen vast. Buiten werd er getrokken aan armen, het moet echt geen zicht geweest zijn, evacuatie onder de prenten en plaatjes van de Holocaust, onze kleine tijdelijke horreur.
We zullen maar niet klagen zeker. Dat deden ook mijn gepensioneerde CM-bezoekers niet. Robuust Vlaams volk, mensen van kleine komaf, niet klagen, niet zagen, die schoon generatie toch, door arbeid wijs geworden.
In het museum stond geen ontvangstcomité klaar, de koffie was niet uitgeschonken, de koekjes waren zoek, het water was opgedroogd, alleen op ons zweet moesten wij dit avontuur bij het buitengaan overleven. Geen applaus van de balie, het zaakje was verlaten, de bewakingsagent had mogen beschikken wegens geen probleem. De directie was present in de persoon van één lid, ze liet ons gelaten buiten. Afgehandeld, en goed thuis nog.
Ik heb wel meteen mijn verantwoordelijke verwittigd, per sms, een kort relaas gebracht. Meteen kreeg ik mijn antwoord: ze verbleef in het buitenland, samen met de grote baas. Op dienstreis dus, ze was blij voor mij. En dat was dat. Ik heb nog een naschrift gestuurd, met een kleine evaluatie, ook mijn bekommernis geuit voor onze toch wel getergde bezoekers. En hoe die mensen op één of andere manier te vergoeden, excuses voor het ongemak overmaken of een gratis ticket bijvoorbeeld, misschien een boekenbon? Doe iets alsjeblief, was mijn bede. Helaas, dit waren mijn kreten in het ijle.
Ongewild dacht ik aan onverschilligheid, de cirkel was op een verontrustende manier rond, er werd gezondigd tegen onze core business, vond ik. Toch wel triest allemaal, maar ik ben er ook geen spel blijven over maken, want Vinnie versukkelde ondertussen in zijn palliatieve fase. De dood, zo bangelijk naderend, is van een andere afgrijselijke orde, het kleine kwaad vergaat dan tijdelijk.
Maanden nadien, mijn zoon was heengegaan, de wereld speelde relax verder, ik zocht mijn weg doorheen het trieste leven… en ik was bijna de lift vergeten, ik draaide ook al terug mee in het museum.
Op zekere dag werd ik onverwacht aangesproken door iemand van de directie aangaand het verhaal van de lift, niet om mijn relaas te geven, maar de teneur was eerder: “Wat zit gij daar allemaal over uit te bazuinen in de wandelgangen?” Ik had blijkbaar te veel mijn ongenoegen rond getoeterd. Dat had ik inderdaad gedaan, grif toegegeven, bij gebrek aan respect voor de bezoekers, en zelfs hun gids. Bij deze nonchalante omgang met een noodgeval, waarbij tenslotte weerloze mensen betrokken waren, was ik zachtjes verbolgen geweest, ik had mijn collega’s hier deel van gemaakt. Bij ontstentenis van interesse elders, de directie zeg maar.
Om kort te gaan, ook gepensioneerden van CM, gewoon volk, simpele mensen, hebben recht op morele erkenning. Ook dat valt onder de mensenrechten, tot zover zou de spreidstand in Dossin toch minstens mogen gaan. Later werden die mensenrechten nog een heikel thema bij de werking en het beleid van het museum. De directeur zou er zelfs voor aftreden, wegens te eenzijdig belang voor die afgehandelde Holocaust, zo sprak hij ongeveer, en zijn trendy medestanders beaamden dit in grote getale.
Misschien ben ik een zaag, en versta ik daar niks van dat ganse zaakje.
Maar niettemin, mijn gedacht, als we niet beginnen bij het kleine, hoe geraakt het grote dan op gang, hoe krijgen we die lift dan in beweging?
Volgens mij reist het alledaagse ook altijd mee, de ethiek van het onooglijke, niet het grote theater, geen taterende etalage, maar gewoon wat aandacht voor de dingen die dreigen stil te vallen: het belang van de simpelen.