Als gids in Kazerne Dossin, Museum van de Holocaust, te Mechelen, kom ik met alle lagen van de bevolking in aanraking. De meeste zijn uiteraard jongeren die tijdens de week in schools verband komen. In het weekend zijn het meer volwassenen, zowel families als mensen uit het verenigingsleven. Het is een intense maar ook dankbare job omdat het gros van de bezoekers open staat voor het verhaal, en meer nog, voor de moraal die er aan vastzit: elke vorm van onderdrukking tegengaan, proberen in te zien hoe je zelf op het morele vlak in het leven staat, de genocide op het Joodse volk leren interpreteren en hanteren als een ethisch criterium en er je dagelijks bestaan aan toetsen. Bij het verlaten van het museum zou er een virtuele of desnoods een echte spiegel moeten staan. Je kijkt jezelf dan recht in het gezicht en denkt in een diep, geconcentreerd ‘ogenblik’: wie ben ik?
De bijbel van Dossin is de onverbiddelijke zelfreflectie. Als je de wereld wil veranderen, begin dan bij jezelf.
Dat is alleszins mijn evangelie, niet veroordelen, maar primo: introspectie.
Bezoekers die bij uitstek komen voor militaire geschiedenis en voor de historiek van veldslagen tussen geallieerden en nazi’s komen wel eens bedrogen uit. Dat zijn slechts nevenfacetten, dat is hoogstens een kader, een context waarin de massamoorden plaatsvonden. Het gaat dus om dat laatste, de brute barbarij van meedogenloze meesters tegenover weerloze slaven, in de Belgische casus van museum Dossin: over de deportatie naar het dodenkamp van Joodse mensen en zigeuners.
Daarbij geven wij aan hoezeer de onverschilligheid hier te lande heerste. Er werd niks gedaan om deze misdaad te beletten, vooral vanuit de maatschappelijk hoogstaande instellingen, om te beginnen Kerk en Koning. Zij vormden de hoofdmoot van Gewillig België, het geijkte gezegde ‘de politiek van het minste kwaad’ was hun parool, dat stond voor immorele laksheid en grandioze afwezigheid om zelfs maar verbaal te ageren tegen de nazi’s.
Zij waren allesbehalve een rolmodel van burgerfatsoen voor het gewone volk.
Maar voor wij definitief gaan oordelen en ons in het kamp van de morele winnaars scharen, toch nog even de vraag: wat zouden wij zelf gedaan hebben? Ik kaats de bal van de bezoekers naar mezelf en dan weer terug naar hen. Zo krijg je meestal interessante interactie en daar kan je iets mee doen. Hoe moedig en hoe weerbaar staan we zelf in dit aan de gang zijnde leven? Wat als we geconfronteerd worden met soorten kwaad als discriminatie, xenofobie, pesterijen, uitsluiting, uitbuiting en dies meer?
Smijten we onszelf, protesteren we of zijn we eerder bange wezels?
In de schoot van de grote, grijze massa is het altijd veilig. Wie zijn nek uitsteekt, is mogelijks meteen een slachtoffer, riskeert zijn vel. Dat is vaak de afweging bij interventie ten gunste van een zwakker iemand, een mogelijke benadeelde. Kiezen we uit principe voor onze medemens in nood of hechten we prioritair belang aan ons eigen kleine ego? Dat is de unieke vraag van Dossin, de exclusieve veldslag met jezelf.
De laatste keer dat ik bezoekers mocht meenemen in dit bespiegelende en zelfreflecterende verhaal, kwam er spontane medewerking, zoals meestal. De boodschap werd opgepikt, de morele bal werd heen en weer gekaatst. Het was goed volk van een service club, de Lions. Mooi toch, het ethische stokje werd doorgegeven, een hoopgevende estafette. De spiegel aan de uitgang flikkerde op voorhand van blinkend contentement. De gids liep op een wolkje, de zon scheen vanbinnen, ondanks de eeuwige gedupeerden op de portrettenmuur. Er was dus nog leven na de dood. Daarvoor doen we het ook, ter preventie, tegen de herhaling van dezelfde gruwel en als ultiem eerbetoon. Unisono akkoord, de groep ging tevreden buiten, bereid om te biechten bij zichzelf, idem dito voor de gids. Tot die éne oprisping kwam.
Het geluid kwam uit de schorre keel van een krasse ‘leeuw’, een lion king met een rollator. Ik wist al van bij het begin van de rondleiding dat hij…
97 jaar was. Moet mijn oudste bezoeker ooit geweest zijn. Hij had reeds eerder een zwakke proteststem laten horen, een stil gemompel, een grommetje tegen mijn betoog. Opa ging precies niet akkoord. Ik ving bromklanken op van ‘wa wilde gij daartegen doen joeng’.
Hij had als 20er nog onder de bezetting geleefd in Antwerpen, had de Jodenvervolging- en deportatie meegemaakt. Hij liet me meerdere keren door zijn binnensmonds commentaar weten dat hij zich distantieerde. Tegen dictatoriale overmacht valt niks te beginnen was zijn oordeel, ge moet daar leren mee leven.
Ik wou met hem niet direct in de clinch gaan, te meer omdat hij manifest een alleenstaande mening had en zijn extreem hoge ouderdom een vlotte conversatie belette. Zijn gehoor was slecht en zijn taal nogal onaf. Ik wou de goeie groepssfeer respecteren, die éne wanklank minimaliseren. Mogelijks kwam hij uit de collaboratie en had hij uit pure rancune niks geleerd? Stokoud geworden en nog terend op een hart vol wrok…
Maar opa besloot zijn slagveld niet te verlaten zonder te scoren. Ter afsluiting vroeg hij mij waarom er zoveel aandacht was gegaan naar ‘die Joden’. Ik was effe onthutst en antwoordde kort maar beleefd: omdat dat de core business is van ons museum, de Belgische casus aangaande de deportatie van Joodse mensen en zigeuners vanuit de Dossinkazerne naar Auschwitz. Hij repliceerde meteen: maar die Joden hadden dat toch ook wel aan zichzelf te danken.
Hallo opa? Hij verduidelijkte zijn groffe stelling met te beweren dat ze indertijd in Antwerpen vaak onverdraaglijk waren, een onuitstaanbaar volkje.
Daar stond ik dan, met mijn verheven discours over zelfreflectie, de Holocaust als zedelijke toetssteen, de blik in de spiegel en de biecht.
Ik heb hem zachtjes maar ferm terechtgewezen, zijn rollator overgepakt en hem klikvast in zijn gemotoriseerde rolstoel geholpen. Nog wat vermanende pampertaal gesproken en hem een introspectieve avond gewenst in het rustoord. De rabiate Jodenhaat zat als een kanker in zijn kop. Hij zal er nog aan dood gaan, zo rond zijn honderdste misschien.
Hij pruttelde nog wat na met een zwak appèl op onze mensenrechten, in zijn dwarse versie het overwicht van westerlingen op Joden bijvoorbeeld. Die geciteerde mensenrechten zijn een terecht tweede luik van ons museum, maar er is geen spagaat met het verhaal van de Holocaust. Het zijn twee thema’s die hand in hand gaan. Die schone rechten zijn noch exclusief westers, noch superieur (om het ene volk boven het andere te plaatsen), maar ondubbelzinnig universeel.
In concreto wil dit zeggen, recalcitrante opa, dat Joden primordiaal ook… mensen zijn, niet meer of niet minder.
Het is onze dwingende plicht om die grondrechten voor elk volk in ere te houden en desgevallend te herstellen.
Dat geldt zowel voor jong als oud, inclusief stokoud en op de sukkel. Zonder enig excuus voor hardvochtige opa’s.
In het hoofd van die man was het nog oorlog, wij geven hem de vrede.
Chassez le naturel, il revient au galop!