Mijn vorige vriendin Tonia heeft twee zonen, allebei een eind in de twintig. De oudste is Klaas, een afgestudeerd architect, hij loopt nog stage. De jongste is Siegert, hij vult dagelijks de rekken in een supermarkt.
Althans zo lagen de zaken toen wij uit elkaar gingen in oktober vorig jaar.
Het zou me niet verwonderen moest minstens één van beide nu bij haar zijn ingetrokken. Ik heb ze niet anders gekend dan als gasten die op de dool waren. Zowel financieel als moreel waren het wat wij in onze streek ‘de verloren broden’ noemden. Ze hadden geen nagel om aan hun gat te krabben, nog zo’n stukje raar Vlaams proza dat als dwarse poëzie klinkt.
Ik heb Klaas en Siegert op geen enkel moment anders ervaren dan als vragende partij, ze stonden steeds met het handje open, het water stond hun altijd aan de lippen. En de mama speelde gewillige geldmachine, haar vriend was de ongewilde sponsor. Die laatste onnozelaar, dat was ik dus.
Maar toegegeven, die mannen hadden mij aanvankelijk wel graag, een commissaris van de politie als mogelijke stiefvader, dat zagen ze wel zitten. Ik was hun favoriete aanspreekpunt voor maatschappelijke discussies en filosofische beschouwingen. Beiden waren weliswaar extreem links gezind, maar bij mij konden ze hun theorieën toetsen.
Hun waanideeën dus, of laat ik nog directer zijn: hun oeverloos gezever. Ze marchandeerden om het hardst in complottheorieën, volgens de oudste was nine eleven een doorstoken kaart van de Amerikanen, die griezels van Al Qaida waren dik betaalde huursoldaten, de Twin Towers en 3.000 doden, onschuldige burgers, werden bewust opgeofferd door president Bush om hem toe te laten ten strijde te trekken tegen Irak. Daar was geen speld tussen te krijgen, beweerde Klaas ernstig, de bewijzen stonden op het wereldwijde net. Toen ik hem later wees op het gevaar van IS, bagatelliseerde hij dat, mensen van wie voor de camera het hoofd werd afgesneden, zette hij gemakshalve weg bij de collateral damage.
De 120 discogangers van de Parijse Bataclan die in 2014 een dodelijk nekschot kregen van islamitische terroristen, daar lag hij niet van wakker. Zijn eigen woorden waren: ge moet van iets sterven nietwaar.
Dan slik ik toch, en denk pijnlijk aan Vinnie.
Om het even over mijn overleden zoon te hebben, daar had Klaas geen oren naar, zijn ziekte liet hem compleet onverschillig. Met geen woord heeft hij belangstelling getoond. Hij had het immers te druk met zijn brommer, jawel, na zijn afstuderen heeft hij bijna drie jaar verprutst met knutselen aan een vintage motorfiets. Tussendoor ging hij fruit plukken voor zijn kost en inwoon of leende hij onbeschaamd centen bij de bank van mama.
Hij was bijna 30 toen hij eindelijk aan de slag ging op zijn verplichte stage. Eerst had hij de maatschappij willen hervormen met zijn ijle praatjes, allemaal gebakken lucht om toch maar niet te moeten werken. Zijn job was vicieuze brommerexpert en eeuwige toogfilosoof. Eigenlijk was hij gewoon op de vlucht voor zichzelf, dat heb ik hem ook een paar keer gezegd. Voor hem was dat verdict voldoende om verstek te geven bij de afscheidsviering van Vinnie, zelfs een laatste groet aan de vooravond kon er niet van af. Zijn excuus was, na jarenlang knoeien, zijn kapotte brommer. Mijn antwoord, kort en hard, in tranen: klootzak godverdomme!
De jongste zoon Siegert was zachtzinniger van aard, maar misschien nog wereldvreemder. Hij was verstandelijk minder begaafd, volgde een makkelijker technische richting tijdens zijn middelbaar, maar lukte slechts met de hakken over de sloot. Niettemin vond hij dat helemaal voldoende om universitaire studies aan te vatten, want hij wou per se op kot gaan, dat was zijn uitgangspunt, en het moest ook in Gent zijn. Daarna bepaalde hij pas zijn studiekeuze. Toen het academisch jaar reeds een paar weken begonnen was, en hij eindelijk geïnstalleerd was in zijn kleine koterij, heeft hij zich nog op de valreep ingeschreven bij het elitair geselecteerde ‘pharmacie’, torenhoog boven zijn niveau. Ik citeer hierbij zijn woorden: hij ging op de eerste plaats niet studeren voor een diploma, maar eerder om zich intellectueel en geestelijk te ontwikkelen. Maar mama betaalde wel die grap.
Ik moet er haast niet aan toevoegen dat hij grandioos mislukte, hij mocht zelfs niet meer bissen. Geen nood voor Siegert echter, dan maar een tweede faculteit geprobeerd, Biotechnologie deze keer, weerom dik en dubbel gebuisd. De echte ezels stoten zich zelfs meer dan twee keer aan dezelfde steen, er volgde nog een derde jaar. Tot moeder haar geldbakje zo goed als leeg was, toen stopte de folie. Winkelketen Delhaize heeft hem toen snel werk verschaft. Het strekt hem tot eer dat hij zich hier kon bij neerleggen, hij was voorbestemd als simpele werkman, daar is niks mis mee.
Ondertussen cultiveerde hij een paar spirituele hobby’s, hij werd militant lid van de Piratenpartij, wat het ook moge voorstellen, predikte het veganisme tot vervelens toe en schreef onbegrijpelijke teksten op internet, een tolerant platform voor wie in de normale wereld niet meetelt.
Maar eigenlijk had Siegert het wél kunnen maken, in de modebranche had hij immers kansen gekregen. Driemaal werd hij als model gescout, gewoon opgepikt op straat door vertegenwoordigers van een exclusief label. Telkens mocht hij op auditie komen voor een uitgebreide shoot. Evenveel keren heeft hij het verknald, hij was zich niet bewust van zijn aparte looks, hij fixeerde zich op zijn veronderstelde brein, wat te klein was. De baas van een modellenbureau vond hem een excentriek figuur met ‘middeleeuws’ gezicht, wat het ook moge betekenen, maar Siegert had er geen oren naar, geen oog voor haute couture. Hij wou zo graag scoren tussen de intellectuelen, helaas daar was geen plaats voor hem.
Zijn verstand haalde dat niveau niet, hij was gewoon de ‘beau garçon’.
Klaas heeft het potentiële succes van Siegert als model nog willen recupereren, hij heeft in extremis voor zichzelf een kans gecreëerd. Hij had de perfecte kop en het atletische lijf, maar hij was al te oud voor de job. De catwalk vraagt bij uitstek jong en fris talent, geen reeds doorleefde dertiger. Klaas was ook lelijk, vanbinnen, dat zeg ik.
Tonia is er graag blijven mee uitpakken, haar schone zonen waren haar kroonjuwelen. Wat ze in het leven presteerden, was van secundaire orde. Ik wens haar sterkte met hun zogezegde schoonheid, dat uitsluitend uiterlijke vertoon. Ik was uitgekeken op hun foto’s, al die holle poses.
In mijn woning kijk ik momenteel naar de stille prentjes van mijn eigen zoon. Hij was de student die altijd slaagde, later een bescheiden werker, een aanwinst voor de maatschappij. Hij gaf geen show, toch een rolmodel.