Ik heb tien jaar school gelopen in het Sint-Jan Berchmanscollege te Diest, vanaf het 5de leerjaar tot aan het einde middelbaar. Ik ben er toegekomen als verlegen manneke van de boerenbuiten en ben er gestopt als woelige puber die met alles en iedereen in de knoop lag, op de eerste plaats met zichzelf.

Ik ben er in toenemende mate populair geworden. Het denigrerende ‘vuile rosse’ heeft men daar nooit gebruikt. Ik was er graag gezien, zelfs een buitenbeentje, omdat ik nogal vroegrijp was en straffe verhalen over kalverliefdes kon opdissen. Ik had er mijn vast gehoor, dat enkel maar in omvang toenam, uiteraard sloeg mijn fantasie vaak op hol.

Voor de leerkrachten en de directie was ik een moeilijke jongen, een betweter waarschijnlijk, en meestal zal ik geen gelijk gehad hebben, maar ik kwam wel op voor mijn medeleerlingen, hoe zwakker ze waren, hoe rapper ik reageerde. Ik had in dat erbarmelijke dorpsschooltje van Baalrode ervaren hoe meedogenloos misprijzen en pesterij kunnen zijn, ik was gerijpt en gehard, ik ging graag baldadig in het verweer. Zeker in de humaniora was ik stevig mondig geworden, ik zei vlakaf mijn gedacht, en dat werd altijd weer gesanctioneerd, met een resem strafstudies ten gevolge, tot op zon- en feestdagen toe. Ik zat er regelmatig opgesloten.

Ik wil toegeven dat ik karakterieel vrij onhandelbaar was, misschien uit diepe onvrede met mezelf, maar tegelijkertijd was ik wel een uitstekende leerling, steeds top drie in de Grieks-Latijnse, ik was zelfs een blokbeest.
Maar aanvankelijk kon ik niet mee, ik bengelde achteraan, kon het niet redden, maar opeens nam ik voorsprong, tot ik de kop van het peloton.

Donderslag bij heldere hemel, in het eerste middelbaar was ik primus van de klas, maar dat gaf mij enkel dikke stress. Ik heb nooit relax kunnen presteren als de zogezegd beste, dan liever een stapje achterwaarts, in de schaduw, leve de luwte. Dat lukte beter, dat is zo gebleven. Ik tevreden.

Ik studeerde me te pletter, in de zin dat ik alles knal van buiten leerde, ik was de perfecte papegaai, ganse lappen tekst kon ik uit het hoofd reciteren. Het eigen denkwerk was nihil, dat werd in die tijd niet gestimuleerd, wij waren nog de generatie van klakkeloos herhalen wat werd gedicteerd. Examens waren gewoon opdreunsessies zonder eigen invulling, ik schreef me de kramp aan ellenlange teksten die opgestapeld waren in mijn kop. Ik was een ratelend repeteermachine, geen spatje persoonlijk denkwerk verrichtte ik.
Met als gevolg bijvoorbeeld dat ik als 18-jarige zelfs geen uurschema aan een bushokje kon lezen, dat waren cryptische of Chinese tekens voor mij.

Maar ik was wel een ferme doorzetter, ook vanuit mijn compleet verkeerd systeem. Ik verborg het voor mijn medeleerlingen dat ik me onnozel blokte, dat deed ik dus stiekem op het thuisfront, de meisjes kregen veel minder plaats dan ik hen wijsmaakte. Het speelde in mijn voordeel dat ik een uitgesproken androgyn type was, ik had helemaal die softe look van de sixties, zulke types werden ook wel eens de ‘mods’ genoemd, zie bij uitstek Rod Stewart. Hun tegenhangers waren de rockers, dat was eerder het ruige tuig. Ik was eigenzinnig zacht, dat verhoogde mooi mijn marktwaarde, ik sluit zelfs niet uit dat er sluimerende non-hetero erotiek in meespeelde. Die exclusieve jongenscolleges waren zoals kazernes en gevangenissen, de begeerte zoekt zich een weg langs onbedoelde paden.
Maar, zo was het wel, het kwam nooit tot daden, ik bleef er maagdelijk.

Het was een school die streng in de katholieke leer was, er werd naarstig aan pilaarbijterij gedaan. In de Latijnse waren er per definitie priesters-klastitularissen, dus de helft was vanzelfsprekend verdoken homo. Aan mijn lijf zijn ze niet geweest, hun adem stonk ook te veel.

Het waren doffe klerikalen, niemand van die zwartrokken excelleerde in wijsheid, ze moesten ons zogezegd de oude meesters onderwijzen, de grote klassieken uit Rome en Griekenland, ja mijn gat, niks van dat!
Of anders heb ik niet goed opgelet, zes jaar lang dan wel, maar elke mogelijke finesse ontging mij toch. Het was één lang gepreek ex cathedra, dode monologen van op de kansel vooraan in de klas, een repetitief éénrichtingsverkeer. Ik verveelde me en fantaseerde, bereidde mijn geile verhalen voor, want de speelplaats was mijn favoriete arena. Ik was een leerling met gewillig gehoor, in tegenstelling tot de ogenschijnlijk aseksuele leerkrachten, ik scoorde impliciet erotisch.

Ook bij de plaatselijke God lag ik goed in de markt, die van de kleine schoolkapel. Ik geloof het zelf niet meer, maar het was wel zo, ik ging haast dagelijks ter kerke. Gewoon om te bidden, jawel. Ik zocht begrip.

Minstens een paar keer per week glipte ik ’s ochtends weg van de kameraden en sloop ik naar de kapel. Daar zaten we dan met hoogstens zes leerlingen waarvan er later minstens drie pastoor zijn geworden, ik was gewoon de vlijtigste koorknaap. Er was niks ten gronde mis, ik was enkel verschrikkelijk bijgelovig. Ik ging daar precies iets afsmeken, hulp en steun zoeken, ook altijd hooggestemde dingen beloven die ik niet kon waarmaken. Ik marchandeerde met die onbekende hemel waarin ik maar half en half geloofde. Ik was vooral een onzekere adolescent, ook in de zogenaamde seks waarmee ik onhandig experimenteerde. Mijn stoere verhalen waren enkel een compensatie, ik maakte van die prille zwoelheid een handelsmerk om mijn imago te versterken. Ik had vooral de dikste, als schrikkenpiet, want dat was ik.

En kwamen de examens eraan, dan was ik bangelijk devoot echt élke dag ter plekke in die kapel. Ik bad me gewoon onnozel, beloofde aan de heer God, zijn enige zoon en alle apostelen de opperste soberheid, verwachtte korting en afslag op alle potentiële tegenslag als ik me niet meer aftrok enzovoort.
En ’s avonds bad ik verder in bed, de lakens bleven soms bijna onbevlekt.

Ik was echt wel de perfecte schizofreen, met seksverhalen vol branie, bij gelegenheid rebels en dwars, een geregelde opstandeling, de hoeder van mijn zwakke broeders, maar ook een godvrezende en bedeesde schlemiel.

Ik was hitsig en koortsig, een jongen op de dool, goed in woorden, zwoel van smoel en vrij vrank van taal, paraat met praatjes overal, maar vooral was ik bang. Ik had schrik om door te leven naar die grote mensenwereld, daarom ging ik onhandig te keer, verweerde ik me veel te veel.

Ik deed aan complete overacting. Mijn eeuwige glimlach was een schild, mijn veronderstelde sexappeal een doorzichtig spel, mijn populair succes een voorspelbare mislukking.

De klappen moesten nog komen, de universiteit en de Rijkswacht gaven mij achtereenvolgens flinke meppen. Een paar jaar na die turbulent prachtige humaniora stond ik op de keien. Wankel, glas in de hand, als verdachte metgezel. De drank hield mij nog even recht, daarna de val.

Maar het is tenslotte nog goed afgelopen, ik overleefde alcohol en pillen, een fout huwelijk en daarna meerdere vrouwen. Ook de dood kwam langs, pakte ongevraagd mijn unieke kind mee en nog wat andere dierbaren.

Op die hoog aangeschreven school had ik niet veel geleerd, zelfs niet hoe mij te gedragen bij leed. Ik was er acht jaar lang een weerloze jongen, uit onvermogen opstandig, uit onwetendheid recalcitrant, maar nogmaals: vooral bang. Dat was de ultieme attitude die mij overheerste, de schrik zat diep onder mijn kleren. Noch de pastoors noch hun God konden mij bekeren. Ik had mijn vermomming als schone jongen, een valse weelde.

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *