Zondagmiddag mochten wij op maandelijks bezoek bij onze kleinkindjes Roosje en Martje. Het geschiedde zoals steeds onder het wakend en spiedend oog van mijn schoondochter, de wrede weduwe van mijn zoon. Ik heb reeds vaak over haar geschreven, hoe ze mij bijna haat en hoe ze om de haverklap haar klauwen in mijn gewonde vaderhart zet. Ze heeft al ravages aangericht, me net niet klein gekregen. Ik verberg de ergste pijn.
Nathalie helpt mij hierbij al een tijdje. Zij voert het woord voor mij, zij legt de contacten, zorgt voor het goede verloop van de afspraken. Ik stop me weg achter haar, mijn schoondochter kan me niet raken, daarvoor is mijn geliefde te knap, op alle vlakken. Ze is zoetgevooisd en mooi, zowel van opzicht als van inzicht, ze plooit niet voor een aanval die enkel op laagheid inzet.
Mijn schoondochter laat zich bij elk bezoek door een kennis bijstaan, een buurvrouw, vriendin of collega.
Ze wordt van dichtbij gesecondeerd en gechaperonneerd, alsof wij haar met ons tweetjes zouden belagen. Ach, wij willen gewoon maar de kindjes zien, om die schoonheid gaat het ons. Wij hebben geen boodschap aan bekvechten. Wij sparen onze krachten om Vincent te mogen herdenken bij de aanblik van zijn dochtertjes. Zo mooi. Wij maken abstractie van de bergen rommel in huis en de roddel (net niet achter onze rug). Het kan ons niet deren, sinds zoonlief niet thuis meer is.
Toch is het soms nog schrikken, zoals vandaag. De aanwezige bewaakster zag een onbewaakt moment, ze verschalkte schoondochter en vertelde in de rapte aan Nathalie haar eigen wedervaren. Ze was zelf reeds 18 jaar weduwe. Haar man was op zijn 38ste verongelukt, ze bleef achter met 4 jonge kinderen. Toen ik dat relaas hoorde, veranderde meteen het beeld dat ik van die vrouw had. Vanuit de klassering bij de tegenpartij, in mijn opdeling toch, werd ik bevangen door een vlaag van mededogen. In mijn onthutste kop ging een fel alarm af, de prille sensoren van volle empathie staken hun voelsprieten op.
Niks is wat het lijkt, schreef ik hier een tijdje geleden. Nu was ik duidelijk tweedes in een mening die ik al deels gevormd had. Te snel een oordeel geveld misschien. Wat ik er exact moet van denken, bespreek ik nog met Nathalie. Het leven is blijkbaar niet makkelijk te ijken in zwart-wit tinten. Zitten wij verkrampt in ons kamp, zien wij te rap een vijand? Ik vraag het mij af. De vrouw in kwestie bezat nog steeds haar rauwe stem en haar nonchalante voorkomen, ze ratelde nog altijd wat oppervlakkige praat. Haar confidenties had ze tussendoor gedaan, bijna stiekem, vlug voor die andere weduwe (bazig) kon interveniëren. Maar ik kende plots haar verre historiek, dat maakte haar minstens wat sympathieker. Toch een verschil.
Het is een sprong die ik kan maken, zo ervaar ik dat. Het is een mens dat een immens verdriet getorst heeft, een weduwe voor het leven misschien. Ik tracht door een andere bril naar haar te kijken, ze geniet voortaan voor mij het voordeel van de twijfel. Ze heeft het terrein van het tegenkamp voor een stuk verlaten. Ze heeft zich losgerukt van haar soortgenoot, die controversiële weduwe, mijn schoondochter. Wat moet ik met die laatste?
Ik ben niet geboren als barmhartige Samaritaan. Ik heb zoveel nachten wakker gelegen omdat ze me, na mijn zoon en enig kind, gewoon dood wilde. Dus ik moet me vermannen en goed op afstand blijven, post vatten achter de blonde lokken van mijn vrouw en trouw zijn aan een minimum van trots en fierheid. De spons er over, is niet mijn laffe parool. Soms mag er een klein beetje oorlog zijn, dat is en blijft mijn strijd voor ethiek.
De lezers zullen mogelijks niet meekunnen in mijn diverse opstellingen. Vergeven en vergeten, luidt het meestal.
Nee, dat vind ik een zwaktebod. Ik wil op sterk karakter principieel doorgaan en kiezen voor wat ik als het goede vooropstel. Ik wil mensen kunnen achterlaten in mijn leven, voor andere vriendschappen kiezen, zo denkt ook mijn geliefde. Een mening bijstellen is een ander ding, een beetje missen is menselijk. Maar als er een morele grens wordt overschreden, valt de hakbijl, én de pijn, samen met het einde. Zo verliet Nathalie gisteren definitief een vriendin, zij schreef haar een schone brief, met dank voor wat geweest is. Zonder wrok, en met het hoofd rechtop, maar de blik naar een nieuwe horizon.
Zo spreek ik in mijn binnenkant ook stillekes tegen de mama van mijn kleinkindjes. Het is een geluid dat geen lawaai maakt, maar zonder klank en woord hartstochtelijk huilt. Dan schreeuw ik zonder één enkele decibel. De zoveelste opgestapelde wrevel, het schrijnende verwijt om de hekel die ze aan me heeft. Zoals vandaag, als ze tegen haar dochtertjes zegt dat ze met Nathalie mogen gaan spelen. Schitterend vind ik dat, maar ook hard en verschrikkelijk. Want ik stond er bij, als de opa die ze niet zag staan.
Dan sterf ik ter plekke, maar dat is net wat ze wil. Dus bijt ik op mijn lippen en zwijg ik.
Mijn verweer is een eed die ik afleg tegenover mezelf. Ik word honderd jaar en meer. Ik overleef haar en breng de schoonheid terug die ze afgenomen heeft van mijn zoon. Ik recupereer mijn kind en zijn kindjes, ‘mijn meisjes’, zoals hij altijd zei. Mijn belofte staat gebeiteld in beton, in elke wonde die mij werd aangebracht. Mijn vlees en bloed zijn doordrenkt van elke krenking. Rechtvaardigheid zal geschieden, indien nu niet dan zeker later. De liefde tussen Nathalie en mij is eeuwig, zij geniet dus mee. Ook al krijg ik slechts postuum gelijk, dan is die eer voor haar.
Om af te kicken van al het verdriet dat niettemin opkwam gingen wij een koffie drinken in ons stamcafé te Leuven. Op het winterterras zat een rare sjarel die naar Nathalie pinkte en met zijn dikke pint naar mij santé deed.
Ik grinnikte even terug, dat was maar klein bier in vergelijking met het chagrijn dat ik net familiaal had ervaren.
Wij installeerden ons gezellig binnen en vergaten de sjofele man die buiten de clown had uitgehangen.
Een kwartier later staat hij plots pal voor ons. Hij wil ons een drankje aanbieden. Ik weet niet hoe te reageren, word al wat wrevelig, hou hem voor een halve dronkaard of alleszins een clochard. Ik zie enkel zijn karbonkels van ogen die groot staan te lachen achter zijn mondmasker. De onbekende kerel verklaart zich nader, hij bedankt mij, onverwacht, voor de rondleiding die ik een week geleden in het museum gaf. Ach zo. Hij behoorde tot mijn publiek. Een nobele vent die ik niet had herkend. Hij trakteert ons. Ik ben aangeslagen, vraag wat onhandig zijn naam. Het was gewoon een man genaamd Sam. Een snelle en overweldigende kennismaking. Ik wuif hem dankbaar uit als hij na zijn vlugge passage aan ons tafeltje het café verlaat. De koffie smaakte warmer dan anders.
Ik wil er nog bij vermelden dat ook die man tot een tegenpartij behoort, het betreft een militant lid van de PVDA. Hij bezocht met zijn politieke kameraden Kazerne Dossin. Ik mocht hen uitleg verschaffen, het werd een vlekkeloze rondleiding.
Dat communistische volkje klasseer ik niet meteen bij mijn vriendjes, het zijn mijn ideologische tegenpolen, het weze zo. Maar ik ging wel correct met hen om.
Een gids is in de eerste plaats een ambassadeur van het huis waarvoor hij werkt. Respect voor elk cliënteel. Dat werd een week later gehonoreerd, met een spontane glimlach en een gratis drankje.
Zo werkt het dus prima, dat is de quasi-perfecte omgang tussen soorten mensen. Mekaar in zijn eigenwaarde laten. Op dezelfde wijze heb ik nu een bijgestelde kijk op de volkse buurvrouw van mijn schoondochter, een bewust verhoogde vorm van omgang, nog hoffelijker, waardevoller toch. Het komt best van twee kanten en het kruist zich op de wegen van het hart. Daar zit een impliciete boodschap in voor de mama van Roosje en Martje. Ze mag dit lezen en haar hand uitsteken. Nee, geen klauw, die weer ik af.
Wij incasseren vaak en veel, maar de wereld is zeker niet tegen ons. Wij selecteren intentioneel, met inbegrip van de misrekeningen onderweg. Maar wij tellen elke dag onze zegeningen. Door op onze hoede te zijn, lopen wij het goede niet mis. Er is nog overal hoop, daar gaan wij voor, met of zonder vrienden of familie. De basis is respect, wederzijds graag.