Bij de niet zo droeve afscheidsviering van ons moeder waren er toch een paar storende schoonheidsfoutjes. Ik had het reeds over de intern gespannen familiesfeer en de provocerend stoute preek van onze dorpspastoor. Ik wil wel rap vermelden dat het kerkkoor aandoenlijk mooi muziek had gemaakt. Koster Gilbert en zijn vrouw Henriette voerden een groepje zangers aan die het beste van zichzelf gaven: hun ingoede hart. Ze speelden en kweelden dat we tranen in de ogen kregen. Het raakte aan verdriet dat we niet vermoed hadden. Ze beroerden een snaar die ons moeder nooit gevonden had. Raar toch. De gemiddelde leeftijd van het zeskoppige koor was ver boven de 80 jaar. Prachtige mensen, geweldige stemmen, het gepaste orgelpunt.
Maar het hoogbejaarde koortje kon niet doen vergeten wat reeds de dag voordien misplaatst was geweest. Leden van de nabije familie die zelfs een lijk niet respecteerden. Oké, ons ma haar karakter was al te vaak vrij lelijk om mee te maken, maar het ging niettemin om een menselijk wezen. Dat gegeven vraagt alleszins om een strikte minimum aan beleefdheid. Dat kreeg ze onder meer niet van een kleindochter, een meisje van bijna 30 dat naast ma’s kist frivool stond te wezen en bij wijlen grapte en kirde met haar passerende vriendinnen. Het wicht heet Sara, zo spreken wij haar ook aan, maar zij kent dan onze voornaam weer niet. Tenminste, ze doet alsof, ze noemt ons kortweg ‘hallo’. Een variante daarop is in het beste geval ‘hey’. Daar moeten wij het mee doen. Ook een goedendag, Sara. Hallo?
Er is iets met dat meisje wat mij intrigeert. Ik ben ook nog meer dan haar nonkel, ik ben zelfs haar peter. Maar eigenlijk ben ik voor haar de gebeten hond. Mijn kop bevalt haar duidelijk niet. Ik ben te veel een vrijbuiter denk ik, een veronderstelde libertijn, een flirtende flierefluiter. En mijn geliefde is te blond, te jong, te schoon gezond. Zo werk ik al een tijdje op de zenuwen van mijn volwassen petekind Sara. Ze is zelf twee keer mama, maar haar kindjes laat ze in het ongewisse van mijn bestaan. Bang dat ik haar gezin zou besmetten met mijn ergerlijke gewoonte om, zo mogelijk, voor schoonheid en de bijbehorende liefde te kiezen. Dat stoort blijkbaar verschrikkelijk.
Toen het groeten aan de kist van ons ma was afgehandeld, kregen wij nog tien minuten om informeel afscheid te nemen. We deden dat ieder op onze geëigende wijze. Ik heb haar dode handen nog even gestreeld, haar wangen aangeraakt en in haar ogen gekeken, in de hoop nog een laatste teken van warmte te krijgen. Alles bleek tevergeefs. Ons ma was heengegaan zoals ze geleefd had. IJskoud. Nathalie stond naast mij en berustte mede in dit eeuwig ongeluk.
Ondertussen voerde Sara haar eigen nummertje op. Ze keurde geboeid de bloemen rond de kist, ze rook aan kelken en verkende gepassioneerd de kleuren van de boeketten. Alsof zij in haar knusse achtertuintje de planten en de natuur begroette, met een zalig monkellachje op haar gelaat, totaal abstractie makend van nonkel peter en zijn echtgenote. Wij stonden erbij en keerden ons met een blik vol schaamte om. Ons ma moest dit lijdzaam ondergaan. Haar kleinkind liep relax rond haar kist en gunde haar geen laatste blik. Sara herschikte de bloemen en vergat de mens die opgebaard lag. Ze is dan na het wieden van haar tuin naar buiten gegaan; ze keek niet meer om naar oma. Ze had duidelijk genoten van de orde in het plantsoen.
Het complete falen van haar fatsoen was haar ontgaan.
Later op de avond zaten wij nog samen met flarden familie. Wij voelden ons niet goed. We waren hoogst onwennig bij het gebrek aan emotionele gezelligheid. De schaarse tranen die er kwamen, waren als barsten en brokken, losgehakt uit droge inborst, bedrog. Tot ons gemoed verblijd werd door het kleine Elientje, dochtertje van een achterneef. Zij drentelde rond ons, draaide met haar kontje en begon dan haar mondje te roeren. Aandoenlijk kindje, met een gezichtje om van te smelten, fris en dartel, met onweerstaanbaar lang en loshangend haar, zijdeachtig blinkend en vurig ros getint. Elientje was niet enkel een prentje maar een engel van aanwezigheid.
Zij vertelde en vertederde, zij kroop op onze schoot en bekoorde. Op haar eentje redde zij daar de eer van haar familie, door haar kleine elementaire beleefdheid.
Zij wees ons ook op haar broertje Matty, eveneens vlammend rood van haartooi, en met donkere karbonkels van ogen.
Hij pakte mijn uitgestoken vinger in zijn vuistje en liet niet meer los. Ik voelde hoe zijn warme hartje klopte tot in zijn handje. Hij keek mij als een kleine tovenaar aan. Ik dacht aan mijn gestorven zoon, ook hij kon als jongetje op die manier kijken, als een kind dat jaren voor zijn tijd volwassen is. Beklijvend moment. Kinderen zien soms de prille voorbode van wat ons wacht, de dood.
Elientje vatte precies de ernst van Matty en ontkrachtte de kramp in het gezelschap. Ze vroeg onverwacht en heel spontaan onze naam. Nathalie antwoordde haar vrolijk, spelde alles nog eens blij na. Toen sprong Elientje plots op en riep dat ze onze naam aan haar familie ging meedelen. Schitterend kind toch! Zij hief hiermee het embargo op. Misschien stopt onze anonimiteit bij deze, zijn wij geen hey en hallo meer voor onder andere Sara.
Matty keek en zweeg. Hij leek me de jonge wijze die zijn grote zus de weg had gewezen.