Ik schrijf bovenstaande titel met een lichte weerzin. Het woord blijft me tegen de borst stoten. Het is in niks een sexy naam, het heeft de bijklank van chagrijnig en venijnig, zelfs een ijselijk harde toon. Het zijn allemaal connotaties die afstoten.
U vindt misschien dat ik overdrijf. Toch niet, de benaming blijft me kwaad maken, het is een begrip dat me nog vergiftigt. We zijn twintig jaar later, de Rijkswacht is al twee decennia begraven. Maar de dood van dit oude monster gaat door met te spoken, trekt koude sporen door mijn hoofd.
Helaas was ik meer dan twee decennia lid van die instelling. Eind jaren zeventig was ik op de dool geraakt in het gewone leven, vooral in mezelf.
Ik ontspoorde door drank en kreeg slechte gewoontes, zoals achter foute vrouwen aanlopen. Mijn vader had dat door en greep drastisch in.
Ik kon kiezen, ofwel op levenslang strafkamp gaan bij de para’s, ofwel een averechtse carrière maken bij de Rijkswacht. Ik koos voor beide instituten tegelijk en slaagde twee keer om hun rangen te vervoegen.
Tot de eerste dag des oordeels kwam, ik moest me melden op de Citadel in Diest, hoofdkantoor van de paracommando’s. Maar ik verscheen bij vergissing niet op het ochtendappel en werd als vermist opgegeven.
Ik werd officieel erkend als deserteur, overigens een toffe geuzennaam. Het was weer mijn waakzame pa die me uit de nood redde. Ik moest niet de nor in, maar kon als vrije jongeling de gevangenis van de rijkswacht betreden. Met een tikkeltje nostalgie naar die straffe para’s, maar ik miste wat ik niet gekend had. Mijn totaal gebrek aan intrinsiek militarisme zou me daar dikke parten gespeeld hebben. Ik zou misschien onvervaard uit een vliegtuig zijn gesprongen, maar de kadaverdiscipline zou me te excessief geweest zijn. Dat dacht ik toen ik het gewelddadige fabriekje van de Gendarmerie nog niet kende. Een complete misrekening.
Van die opleiding bij de Rijkswacht eind jaren ’70 is me enkel de volslagen barbaarsheid bijgebleven. Het was een milieu van brullende mensen die zich overgaven aan ongecultiveerd gelul. Om de brave burger werd per definitie gelachen, dat hoorde bij de hardleerse scholing. Wij moesten blindelings in de pas lopen, ons bang en kruiperig leren gedragen, om de traditionele normen en waarden van de beschaving heen sluipen. Wij werden geacht onvervalste schuinsmarcheerders van de betere zeden te worden, goed fatsoen mochten we op geen enkel manier in ons blazoen dragen. Het was blaffen en bijten, om te beginnen naar mekaar en bij voorkeur naar wat de mindere werd genoemd. Een meerdere mocht overal en altijd zijn grillen botvieren op nieuwkomers. Jonge rekruten waren er om gebrutaliseerd en geschoffeerd te worden, zo kweekte men mannen was het credo van die armzalige bende barbaren. Ze putten moed uit hun redeloze woede, bezatten zich twee maal per dag, hun dronken retoriek imponeerde mijn collega’s-leerlingen. Ik zag hoe het kwade gen snel naar binnen sloop bij de (qua intelligentie) minderbedeelden.
Een meerderheid der mensen heeft precies behoefte aan strenge leiders om hen de les te spellen, dat geeft richting aan hun onzekerheid, wakkert hun lafheid aan. Het is het sluipend verraad van het individu dat kruiperig en angstig op zoek is naar iemand die het Meester kan noemen.
Ik doorzag die strategie, maar was machteloos gebonden aan mijn contract. Ik had helaas getekend voor de volle drie jaar in dat helse krijgsgevangenschap. Soms waande ik me daar bij de nazi’s.
Onvergetelijk onmenselijk waren hun defilés, er werd geparadeerd in ware SS-stijl. Een dronken kolonel viel net niet van zijn paard maar tempeeste als een losgeslagen kampbewaker. Er liepen rillingen door onze rangen, bleke jongens stonden stokstijf te wachten op de roede en de zweep.
Eén haartje dat verkeerd lag kon al te veel zijn, één plooi in de broek niet mooi genoeg en de zondaar moest met de billen bloot. Kloteboel!
Een ongewilde grimas of ingeslikte glimlach kon voor ambras en straf zorgen. Hun despotisme was sadistisch en meedogenloos. Moordend.
Er hing een permanente sfeer van oorlog. Hun gelaat was gewapend.
Ik was bewust aanwezig tussen het uitgestalde vee en lachte inwendig.
Ik wist toen al dat ik die geëtaleerde dierlijkheid later ging noteren, inclusief hun sancties zoals trappen kuisen met een tandenborstel of ’s nachts uren over de erekoer moeten marcheren in schaars ondergoed.
Het was een dictatoriaal gebeuren, tot grote vreugde van de beulen.
Dat heette dan de betere politieschool, een opleiding tot rolmodel voor de bevolking. Het stikte er van de drankverslaafden en de huispotentaten.
Ik hoorde verschrikkelijke verhalen van mishandelde kinderen en verrot geslagen echtgenotes. De daders waren onbeschaamde rijkswachters.
Het was ook een stinkend extreemrechts bastion. Niet te verwonderen dat in zulke middens mogelijks de kiemen werden gelegd voor wat in de jaren ’80 zou ontaarden tot terroristische bendes. Wild schietende zombies gingen plots ons land teisteren, net niet tot aan de ondergang. Het raadsel van de tientallen neergemaaide doden is nog steeds niet opgelost. Het waren de mitraillettes van goed geoefende moordenaars.
Gelijkenis met de uitgekiende tactieken van die ongenadige Rijkswacht?
Ik hoop nog altijd dat ik mij vergis. Misschien whisfull thinking. Wie vindt nog de missing link om deze misdaden uit te klaren? Mijn ex-collega’s?
Tijdens mijn latere carrière bij de Rijkswacht heb ik bewust een veiliger pad opgezocht. Ik koos voorzichtig voor het Veiligheidsdetachement bij het Koninklijk Paleis. Het was bij uitstek een oord waar het niet om een exclusief politiële invulling ging. Ik zocht er zeker een soort bescherming tegen mogelijke ontsporingen. Ik wou me beschutten tegen de schurken.
Maar de geest van het beest dat ‘Rijkswacht’ heette, drong ook tot aan het Hof door, in de persoon van bepaalde collega’s die de aangeleerde brutaliteiten bleven cultiveren. Ik heb er gasten gekend die ongeremd racistisch waren, die sympathiseerden met extreemrechtse partijen of de harde antipolitiek propageerden. Een niet onbelangrijke minderheid was zelfs manifest anti-royalistisch. Ik was er ooit getuige van dat een zeer nabije werkmakker het expliciet opnam voor de discipelen van Hitler. Hij deed dat zonder blikken of blozen. De nazidictatuur werd opgehemeld aan het Hof… Een opperkolonel die er van hoorde, lachte smakelijk. Hij was zelf een grootmeester in geslaagde persiflages op een jonge Koning.
Alles was om te lachen, tot het genocidaal-groteske verhaal van de SS. Erg toch, die overlevende demonen, zelfs tot aan het Koninklijk Hof, van het infame spook genaamd de Rijkswacht. Met zijn dodelijke die hards. Er zaten wellicht moordenaars tussen.
Ik had er een collega, met de graad van opperchef, wiens broer elk jaar op militair kamp ging in de Ardennen, met andere kameraden van de Rijkswacht. Soms trokken ze zelfs tot in Spanje, altijd om te oefenen.
Op wat moest er geoefend worden, met welke wapens, vanuit welke overtuiging? Wat was de onderliggende strategie, de beoogde tactiek?
Ik heb dit verhaal meermaals verder verteld, zovelen keken meteen weg.
Ook bij het Comité P klopte ik aan met de story van de stiekeme collega’s met hun clandestiene kamp. Mijn aangifte werd geacteerd, men ging mij nog bellen met verdere feedback, misschien een verhelderende repliek.
Ik wacht nog steeds. De laatste getuigen gaan heen, zijn gepensioneerd of overleden. De neergeschoten mensen blijven morsdood, hun familie is troosteloos. Tegen het geweer van de eventuele leden van een eertijdse politiedienst had niemand verweer. De Rijkswacht verdween als een dief in de nacht. De gestolen waar bestond al die tijd uit goede eer en ethiek.