Een merkwaardige baas bij de Rijkswacht op het Koninklijk Paleis was kolonel Paul, ook wel zotte Pol genoemd door sommige van zijn chagrijnige personeelsleden. Hij was een man voor wie ik aanvankelijk ontzettend veel respect had. Hij leek me onberispelijk in alles wat hij deed. Ik vond hem een voorbeeld van integriteit en ik bewonderde zijn enorme arbeidsethiek. De kolonel was een perfect rolmodel voor mij.

Ik had het genoegen om een paar jaar met hem samen te mogen werken als lid van zijn staf. Hij was een ontzettende fiere rijkswachtofficier, in die tijd werden zulke mensen zeker niet getutoyeerd door hun medewerkers. Ik sprak hem aan met kolonel en betoonde hem de nodige eerbied, wat hij ook waard was. Hij was een hoffelijk man, ook een zeer gedreven en idealistische dienaar van het Hof. Kolonel Paul was blind verknocht aan het Koningshuis, dat was tegelijk zijn sterkte en zijn  zwakte.

Naarmate de jaren vorderden nam zijn werkkracht niet af, integendeel, hij draaide alsmaar aan een hoger toerental. Hij werd ook veeleisender voor zijn naaste stafleden. Ik kon nog een eindje mee, maar de meesten haakten sneller af. De modale rijkswachters prefereerden gezapigheid.

Kolonel Paul kreeg toen zijn spijtige bijnaam van zotte Pol of Pollekezot.
Onterecht en totaal misplaatst vond ik, maar er heerste wrevel op de werkvloer. De kolonel liet zijn mensen dol draaien, dat was de klacht.
Men stelde vast dat hij ook meer en meer vergat van op tijd naar huis te gaan. Ik was zelf een goede getuige om te weten dat hij soms doorwerkte tot middernacht, om ’s anderendaags rond 8 uur al terug op post te zijn.
Ik kende toevallig zijn charmante echtgenote, een zachte en goedlachse vrouw, en zéker een knappe madam. Ik wist dat hij drie jonge kinderen had. Hij hield ooit lange monologen tegenover mij over de waarden van het gezin, hij hechtte een gedegen belang aan opvoeding, hij pleitte voor goed fatsoen en burgerzin, hij was zeer gelovig en een conservatieve patriot. De Kolonel was een man van de traditie, met onwankelbare zin voor hogere normen en waarden. Hij stond stijf van de ethische principes.

Hij was ontzettend trots op zijn positie, hij zou zijn leven hebben gegeven voor de Koninklijke Familie. Hij beschouwde zichzelf als de rechter- én de linkerhand van ieder eminent lid van het Hof. Daar werden hier en daar mensen zenuwachtig van, het waren ook niet de minste, tot aan de top.

De kolonel begon in overdrive te gaan, hij werkte zo hard dat hij om te beginnen zijn gezin vergat. Daarna ging hij zijn medewerkers afblaffen. De lat moest altijd hoger, hij wou obsessief scoren, tot bij onze Koning. Onmogelijk. Hij blies te hoog van de toren, zijn intellect begon te briesen. Zo werd hij stillekesaan zijn spotnaam waard, geen waardige kolonel maar schlemielig de zotte Pol. Hij begon te ontsporen, verloor respect.

Pol was door het dolle heen geraakt, zijn exquise functie ging met hem aan de haal. Hij werd blind voor alle mogelijke consequenties, niet enkel als gezinsman, maar ook zijn gezondheid verwaarloosde hij. Zijn maaltijd bestond meermaals uit een reep chocolade en wat zwarte koffie. Hij lurkte continu aan zijn stinksigaartjes, hij rook vaak onfris, zijn kantoor stond onder de damp. Ik zag langzaam een vage schim, geen klare kerel meer.

Had hij nog tijd om zich te wassen, vroeg ik me af. Zijn werk versnelde bij hem op het tempo van de stress. Spreken werd een speekselfestival. Ik kan het weten, want ik ging dagelijks bij hem langs, ontving bevelen en delegeerde verder. Dat waren de wetten van de baas, die voor een dwaas gehouden werd. Hij verloor zich in zijn Koninklijke obsessies, hij ontkende het bestaan van de gewone mensenwereld, enkel het welzijn van het Hof telde nog voor hem. De kolonel gleed af tot een lichtjes immorele man, een losgeslagen slippendrager, de intellectuele nar van het Koningshuis.

Hij raakte compleet het spoor bijster, en herpakte zich even, dat dacht hij toch. Hij belandde in de armen van een foute dame, liet zijn eigen vrouw en kinderen in de steek. Een rampenscenario, want de madam in kwestie diende ook de Koning. Ze behoorde tot de onmiddellijke entourage, dat was aangebrande boel. De zwoele roddels deden vrolijk de ronde, er werd een donderslag verwacht. Dat was vragen om ontslag. Enkel Pol en zijn geliefde wisten van niets, ze waanden zich onbespied. Het belette hem niet om iedereen de les te blijven spellen, deze keer met schijnheilige principes. Ik kreeg hem ook over me heen, als laatste sympathisant.

Het Hof dreigde hem te desavoueren. Overspel van interne aard werd niet getolereerd ten Paleize. Pol was zijn pollekes aan het verbranden.

Hij was weliswaar een geassimileerde hoogwaardigheidsbekleder, maar hij moest zelf onderdanig naar de pijpen dansen van de hoogste dignitaris, zijnde de Grootmaarschalk. Die lachte niet met de strapatsen van een los in het wild vogelende kolonel. Verkeerde liefde heette daar liederlijkheid.

Ik zag mijn baas met spijt nog verder de afgrond inglijden. Daar ging een gewezen sterke kolonel teloor, hij was een onmiskenbaar baken voor ons geweest, maar ten Paleize was hij op sterven na dood. Hij had zich jaren lang zodanig uitgesloofd voor uiteindelijk niks, voor een illusie, hij kreeg ruzie met iedereen. Zijn hoogste doel was goed doen voor de Troon, maar hij verloor zichzelf in die fixatie, zijn blinde starheid werd finaal zij straf.
Hij was briljant begaafd en in even grote mate onderdanig voor de ‘groten der aarde’. De nabijheid van koningen, prinsen en hun gevolg maakten hem verwaand en onuitstaanbaar voor zijn evennaaste, dat waren wij.

Hij stoorde zich tenslotte aan niks meer, hij haalde alles uit de kast.
Hij smeet zich nog een laatste keer, om zijn vel te redden, zijn eer te herstellen, zijn eertijdse reputatie te recupereren. Hij geneerde zich zelfs niet meer om de wet te overtreden. Hij riep me om collega’s op te bellen, met een bede, om proces-verbalen te laten annuleren. Van de Hoogste Heren, die de verkeersregels torpedeerden met overdreven snelheid.

Ik vertikte dat, Pollekezot ontplofte. Zocht een gewilliger kandidaat. Consternatie alom. Hij dicteerde zelf de aanvraag. Iemand verzond de boodschap, zwart op wit. Fraude aan het Hof, de Rijkswacht chargeerde met bedrog. Schaamte bij een enkeling, nonchalance bij de meerderheid. Een kolonel met de billen bloot, de Kroon mocht niet ontbloot worden.

Het gebeurde niet één keer. Het gesjoemel met royaal aangebrande PV’s werd repetitief goedgekeurd. Het was onderdeel geworden van de ontaarde wereld van een gewezen heerschap met luid uitgebazuinde morele standaarden. Wij verbleekten bij zijn gebrul dat wij onbenullen waren. Hij stond boven de wet, samen met de Koning, dat droomde hij.

Hij heeft nooit geweten wat zijn eeuwige nachtmerrie zou kunnen zijn.
Er waren afschriften van zijn foute verzoeken. De harde fraude stond op foto. De exemplaren deden overal de ronde. Het werden collector items.


Dit kon niet anders dan slecht aflopen. Zotte Pol had zich van kleine nar tot valse knecht van het Hof bevorderd. Zijn stiekem aangehouden relatie met de interne vrouw was uitgelekt, het zorgde voor een plots gebrek aan protocollair comfort aan het Hof. In die kringen verkiest men liefde die rimpelloos verloopt.

Het was wachten tot onze loopse kolonel het deksel op zijn scheve kepi kreeg. Het noodlot sloeg toe op onverwachte manier, met een attakske.
Ik hoorde op een donkere namiddag in de winter opeens gewauwel langs de intercom, het apparaat waarmee ik verbaal in verbinding stond met de baas. Het waren ongearticuleerde klanken, een soort dronken gebrabbel. Ik verstond er niks van, ik drong aan op herhaling, her was dovemanstaal. Ik ben dan snel naar het kantoor van de kolonel gehold, daar trof ik hem aan: onderuitgezakt, lijkbleek, vertrokken mond, slappe tong, dode ogen… maar hij leefde nog, even toch, dit was kantje boordje, collega’s help mij!

De ziekenwagen is gekomen, men heeft hem proberen te reanimeren, dat lukte net, daarna werd hij overgebracht naar spoed. Hij begon dan nog te gesticuleren en te reclameren. Hij werd platgespoten, voor zot verklaard.

Dat laatste klopte min of meer, ik kan het beter dan wie ook weten. Toen Polleke uit zijn coma ontwaakte, heeft hij naar zijn Gsm gegrepen en hij belde me. Ik meende dat ik een dode hoorde spreken. Toch noteerde ik nog een laatste keer de onzin die hij debiteerde: dingen die ik dringend en discreet aan het Paleis moest melden, speciaal aan de secretaris van de Koning, vanwege Kolonel Paul. Hij ging terug komen, van de coma naar de Kroon.

Pollekezot wist toen nog niet dat hij aan het Hof reeds was afgeschreven. Wegens de regels van distantie overtreden. Hij was te ambitieus geweest in zijn dienstbaarheid, te genereus in zijn ondergeschiktheid, te ambetant in zijn aanklampen bij de echte adel en de aristocraten van de geest.

Ik heb nadien alle contact verloren met kolonel Paul. Hij werd definitief verwijderd uit het Paleis, zijn geliefde mocht hem vergezellen. Schoon bedankt voor bewezen diensten, God zal het hem lonen. Niet de Koning.

Et bien des choses à madame. Alzo sprak Sire. En nog de groetjes thuis!


 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *