Dit wordt een kort hoofdstuk, het zit in het verlengde van het vorige.
Ik wil enkel aantonen hoe alles met alles in verband staat. Als er één dominosteentje begint te vallen, kan dit tabula rasa maken over het ganse bord. Een gebouw of een bedrijf kan op den duur instorten en mensen meeslepen in een pure destructie. Als collectief zijn we slechts zo sterk als onze zwakste schakel. Als de hapering bovenaan zit, is de ravage des te gewelddadiger. Dat was het drama met de kolonel.
 
Met alle tribulaties uitgaande van de grote baas kan het niet anders dan dat op lagere echelons de zaken soms uit verband raken. Ik ondervond de schade aan den lijve. Op de werkvloer hing spanning door het gebrek aan leiding, er heerste verdeeldheid en onderlinge nijdigheid. De kapitein van de ploeg faalde en zwalpte in zijn blinde overmoedigheid. Hij ging onbeschroomd en onfatsoenlijk solo. Hij liet zijn troepen aan hun lot over. Dan wordt het vlug ieder voor zich, goeie collega’s keren mekaar de rug toe, de discipline op de werkvloer raakt weg. Er was niet de minste cohesie meer onder de mensen. Ik trachtte er het beste van te maken,
ik werkte verder met een restje zelftucht, maar durfde me ook verzetjes te gunnen. Niemand controleerde ons nog, dus iedereen profiteerde.

In dat ontstane vacuüm aan gezag maakte ik kennis met een verre vrouwelijke collega, ze klonk als een jong meisje, maar bleek dan toch 27 lentes te tellen. Ik overlegde met haar over royale uitstapjes, de rode loper die zij diende te voorzien, de discrete geplogenheden van veiligheid en protocol. Zij noteerde ijverig mijn richtlijnen, ze was rap van verstand, ik maakte tijd voor een grapje. Ze lachte spontaan en we klapten verder, we raakten snel uit dienstverband. Ze was geen lid van de politie, maar administratief verbonden aan een zone te lande. Deontologisch klopte dat, troostte ik mezelf al op voorhand. Dus waarom niet afgesproken, akkoord zei ze.

Ze heette Heidi en was geboren in de Kempen, haar vaste vriend was politieagent, toch wel. Heidi wou me dus ontmoeten en ik zei niet nee.
We spraken af aan het station van Leuven. Ze had me een fotootje ter herkenning bezorgd. Dat kon niet misgaan, haar boezem was de goede blikvanger. Alhoewel, toen ze opdook, trok ik nog grote ogen. Het was hoogzomer en hittegolf, ze droeg zwoel en bijna losbandig haar handel, losjes lonkend in de open blouse. Haar gezicht was haast onzichtbaar achter haar dansende borsten. Hoe deze weelde te torsen?

De rest van het verhaal is makkelijk samen te vatten, het is bij die éne afspraak gebleven. Ik heb wel die bovenbouw voorzichtig maar deskundig op zijn authenticiteit gecontroleerd. Niks fake, daar bleef het echter bij. Ik daalde niet verder af en ik steeg niet hoger op. Ik bleef gewoon op mijn honger want deze jonge vrouw was niet meer dan een meisje dat maar pas volwassen was. Einde van een romance die nergens begonnen was.
Ze had bovendien een liefdespartner, ik wilde geen ambras bij de politie.

Maar daarmee was de story niet ten einde, ik kwam er niet zo makkelijk van af. Heidi bleek een bijtertje, ze werd wat kwaad en daarna wild. Ze begon te roepen dat ik haar bedrogen had, dat ik haar een kans moest geven. Van woedend werd ze woest, ze schreeuwde en ze tempeeste.
Met veel moeite heb ik haar uit mijn appartement kunnen ‘slepen’. Tot op de Grote Markt van Leuven is ze witheet en wild blijven te keer gaan.

Toen ontwaakte plots de handige lafaard in mij, ik was nog steeds een goed getrainde sportman. Ik zette het op een lopen en keek niet meer om. Ik weet nog dat de dagen nadien mijn Gsm bijna ontploft is van de scheldtirades, de ingesproken haattaal en de nachtelijke noodoproepen.

Niks aan te doen, ik heb niet meer naar Heidi omgezien, ze was te jong en te onbezonnen. Ik had haar vader kunnen geweest zijn, liever niet haar ongewilde lover. Ik had me vreselijk mispakt, me onbetamelijk gedragen, een lichtzinnig contact gelegd. Daar was een bedenkelijke reden voor. Ik zat me te vervelen op mijn werk en ik wou een pretje.
Ik was even goed de pedalen kwijt als mijn grote baas.

De zin van onze job was omgekeerd in tegenzin. We aanhoorden steeds de dwaze nonsens en de holle prietpraat van een losgeslagen overste.
Ik liep lusteloos weg en verloor me in een soort lust. Ik misrekende me.

Het was een patroon dat zich meerdere malen zou herhalen. Ik wist niet meer waarom ik nog werkte en nog minder voor wie. Er heerste apathie op de werkvloer, desinteresse voor mekaar, de moraal bij de directie was weg. Ieder ging onverschillig zijn eigen richting uit, het opperhoofd liep als eerste verloren in dat donker labyrint. Hij was de blinde die de doven en de lammen moest leiden. Onmogelijke opdracht. Zelf had ik de ballen niet aan mijn lijf om alle verleidingen te weigeren. Mijn leven ontspoorde mee.

Uiteindelijk lag de schuld niet bij die zwakke kolonel.
We waren allemaal flinke jongens van de politie. Maar niemand nam de verantwoordelijkheid. Iemand had moeten opstaan en zeggen: tot hier die cinema, niet verder! Ons werk was helemaal ontregeld, we rotzooiden dat het niet mooi meer was. Ik begon mijn handel in relaties, anderen speelden met de kaart of sliepen op de dienst.

De schande was overal. Maar de schade zat er aan te komen. Klopte aan mijn deur. Ik hoorde niks en beukte door. Tot ik volledig begon te breken.

De ondergang was aangekondigd. De verhalen over mijn ongezondheid en het pijnlijk verval volgen nog.

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *