Na mijn spijtig afscheid van het Koninklijk Paleis vond ik onderdak bij een afdeling die het nationale vaarwater bewaakte. In de volksmond sprak men gemakshalve van de Waterpolitie. Het bleek al spoedig een woelig en troebel zootje. De opperhoofden waren vaktechnisch echte ‘krakken’, maar op menselijk vlak ervaarde ik ze als onmiskenbare sociopaten.
De drie grote bazen hadden toevallig dezelfde initialen, ze waren het triumviraat van de mekaar bevechtende SP’s. In het onderwaarderen en het maltraiteren van hun personeel waren ze sterk aan mekaar gewaagd. Het voetvolk moest zijn plaats kennen, braaf naar hen opkijken. Soms smeedden ze onderling coalities, twee tegen één, of met drie tegen de meerderheid van hun mensen. Een individuele wens van ieder van hen werd bij voorkeur direct een interne wet, liefst op gluiperige manier, langs kronkels en slinkse sluipwegen.
Ik was hun grage speelbal, ik werd geacht hun perverse spel mee te verdelen, mijn graad leende zich daar wel toe. Ik hield in de hiërarchie ongeveer het perfecte midden tussen hoger en lager kader, ik sloot enerzijds dicht bij de directie aan, anderzijds had ik een goede voeling met de basis. Ik kon dus uit principe correct en strikt democratisch handelen, maar dat bleek daar het grootste taboe te zijn.
Inspraak van lagerhand maakte onze akelige waterbazen woedend.
Directeur SP1 was de hoofdmanipulator van de waterzaken. Hij kwam toe en vertrok op het werk naar eigen believen. Zijn diensturen regelde hij flexibel in functie van de files in het verkeer. Hij kon ook kiezen waar hij zich aanmeldde, er waren een 10-tal van onze secties in de havens, hij achtte zich overal even welkom.
Ik was zogezegd zijn privésecretaris en manusje-van-alles. Hij verwittigde mij dan eerst waar hij zou opduiken, met de bedoeling dat ik vervolgens de onderbaas ter plaatse op de hoogte zou brengen. SP1 hield niet van onprettige verrassingen, hij wou dat de koffie klaar stond. Daarna was het tijd voor een praatje, uit ervaring weet ik dat het palaveren kon aanslepen tot het middaguur, hoog tijd voor een eerste cocktail. Santé.
Hij was ook kampioen in het delegeren. Elke opgelegde taak van het hoogste commando speelde hij door aan een ondergeschikte officier. Hij bezegelde daarna met uitgestreken gezicht het zweet van anderen met zijn zwierige handtekening. Ook aan de gulle kassa van overuren, plus weekend- en nachtprestaties, passeerde hij graag. Hij paste een gerieflijk systeem toe voor zichzelf, ik moest zijn saldo noteren. Telkens ik hem de vraag stelde, vroeg hij om uitstel. Hij beloofde steevast een overzicht te geven de volgende dag.
’s Anderendaags vertelde hij me net hetzelfde. Het werd nooit morgen, het bleef steeds vandaag. Zo kon hij de tijd oneindig oprekken, ik kon uiteindelijk niet meer checken wanneer hij effectief buiten de gewone diensturen gewerkt had.
Voor SP1 was het de perfecte manier om er met zijn klak naar te smijten en dan de volle pot mee te graaien. Niemand kon de geldhaai controleren. Hij bedacht waanzinnig veel prestaties op de meest onmogelijke uren. Het was een retroactieve façade, een dikke cinema van bedrog, want hij bedotte de staatskas. Toen het echt te gortig werd, heb ik hem hierop aangesproken. Hij hoonde me hoogmoedig weg, dat waren de privileges van de opperste chef, zei hij op lichtjes dreigende toon. Ik repliceerde dat hij met zijn malafide praktijen de voorpagina’s van de kranten riskeerde.
Hij kwam niet meer bij van het lachen.
Toen ik die dienst ongeveer drie jaar verlaten had, kwam ik onze SP1 op een ochtend tegen op de eerste bladzijde van de gazet. De grote baas van de Waterpolitie had vluchtmisdrijf gepleegd, na een ongeval waarbij hij dronken achter het stuur zat. Betrokkene werd stante pede uit zijn functie ontheven en tijdelijk geschorst. Ik heb het artikel nog voorgelezen aan mijn zoon. Ik ontken niet dat ik binnenpretjes had. Loontje boontje…
Chef SP2 was van hetzelfde onbetrouwbare allooi. Hij was een haast ziekelijke intrigant, constant bezig met de poten vanonder de stoel van SP1 te zagen. Hij was daarbij zo dom dat hij niet zag hoe wankel zijn eigen positie was. Hij nam mij aanvankelijk heel erg in vertrouwen. Hij vroeg me om hem te briefen over de malafide praktijken van SP1.
SP2 wou zelf de grote chef worden en smeedde daarom op voorhand coalities. Hij zocht overal beste maatjes. Hij was een vent zonder moraal, een laffe en een laaghartige carrièremaker. Hij faalde over gans de lijn, ondanks de pionnen die hij aan de politieke overzijde had, tot zelfs in de clandestiene salons van een vrijzinnige loge, zoals kwatongen beweerden.
Het interesseerde me niet, ik vond die man ethisch zo lelijk en zo tergend oneerlijk dat ik hem negeerde. Ik voerde zijn orders moedwillig niet meer uit. Hij wou me ook altijd laten konkelfoezen met dringende opdrachten van het hoogste commando, ik diende de deadlines te vervalsen. Tarara!
SP2 heeft zich door zijn driftig leiderschap in de eigen voeten geschoten.
Toen SP1 geschorst werd na zijn dronken autofraude, nam SP2 luttele tijd het roer over. De boot van de Waterpolitie zonk meteen. Gelukkige kwam een externe hoofdschipper aan dek om de toestand te redden. Exit SP2, hij vloog weg naar de wolkenpolitie, gestraft om er onderstaf te worden.
Ik ben SP2 later nog eens op Zaventem tegengekomen, hij deed meteen vervelend. Ik herinnerde hem aan alle nog hangende deadlines, aan zijn openstaande rekening bij mij. Met de staart tussen zijn dikke benen liep hij weg. Een pafferige man, een verraderlijke kerel. Een lullige luchtbel.
SP3 was de miezerigste van de drie bazen bij de Waterpolitie, hij was het prototype van de bleke schlemiel, een achterbaks bedriegertje. Tot zijn geplogenheden behoorde het om iedere week één keer spion te spelen.
Dan belde hij, in mijn bijzijn notabene, naar het watersyndicaat. Hij gaf telkens een actueel overzicht van de stand der zaken op ons commando. Hij klapte daarbij volledig uit de biecht, maakte het verse proces van SP1 en SP2. Elke smet die op ons blazoen had kunnen kleven, gaf hij graag in extenso mee. Ik heb nooit geweten wie zijn concrete correspondent was. De informatie was zo te horen bestemd voor de nationale vakbond. Niet onbelangrijk, ik moest meehoren van hem, hij knipoogde dan naar mij. SP3 wou mij duidelijk mee in het bad van zijn incofidenties, hij trachtte ongevraagd een wansmakelijke combine op te zetten.
Dik misverstand, ik zat er stoïcijns bij, ik was onverzettelijk, met minachting voor die nitwit.
Om hem helemaal te typeren wil ik nog vermelden dat hij een krak was in het oplossen van kruiswoordraadsels. Dat deed hij zonder mankeren elke ochtend.
De plaats van het gebeuren was mijn bureau, daar stond toen de enige computer met internet. SP3 zat er met pioenrode kop zijn woordjes in te tokkelen, tijd te sprokkelen van de overheid. De karwei kon een half uur duren, soms drie kwartier, als het moest een uur of meer. SP3 was geen opgever, meer op karakter dan op intellect deed hij zijn job, hij loste het digitale kruiswoordraadsel volledig op. Daarna was het tijd voor koffie en zijn lange ochtendkakske.
Hoe lamentabel de omstandigheden bij de Waterpolitie ook waren, het sop heeft er me nooit aan de lippen gestaan. Ik heb er op geen enkel moment gezwalpt, laat staan dat ik kopje onder dreigde te gaan. Ik ging misschien niet snel vooruit, maar ik bleef wel zwemmen. Ik was ondertussen een leerling-overlever geworden.
Ik kwam in een werkmilieu dat me totaal vreemd was, maar toch smeet ik me. Ik hield stand te midden van alle stormen, ik liep geen spatje averij op. De bazen attaqueerden me langs alle kanten, bestookten me voortdurend met hun core business, waar ik überhaupt niks van af wist, ze overvroegen me en wilden me op den duur zelfs voetje lichten. Ik deed mijn best, speelde de toegewijde secretaris en de polyvalente dispatcher, depanneerde overal en had zeker mijn perfect menselijke contacten met het personeel.
Maar dat bleek niet te volstaan voor de sociopatische SP’s, ze wilden mij omhoog duwen in de hiërarchie. Opdat ik lager zou vallen, het gekende Peter principe, iemand een functie geven boven zijn niveau om hem te doen struikelen, weg te promoveren. Ik was te vrank gebekt geworden voor hen, vandaar hun aversie voor mijn persoon. Kalstellen den man!
Ik moest vanuit het niets hun juridische expert grensbewaking worden. Ammehoela moeder! Dat was tien meter boven mijn intellectuele hoofd getoeterd. Ik moest me instuderen in de materie, ik kreeg drie weken om me voor te bereiden. Annex nul dagen bedenktijd. Ik weigerde, zij steigerden alle drie tegelijk.Ik raakte echter op geen enkel moment in paniek, ik wandelde rustig de straat over en ging gewoon solliciteren bij de jongens van de Algemene Reserve, gemiddelde leeftijd 25 jaar. Ik kon hun vader zijn, maar werd toch aangenomen, onder andere als sportmonitor.
Dikke bingo. Ik stak mijn middenvinger op naar de verbaasde waterbazen en stapte zonder omzien op. De nieuwe Nathan was geboren, verlost van alle chemische brol, maar met de morele broek vol moedige goesting. Olé!
Toch nog een kleine eindanekdote. Ik was bij de Waterpolitie aanvankelijk geïnstalleerd in een kantoor dat tegelijkertijd een immense stapelplaats was. Alle bureautafels waren bedolven onder onvoorstelbaar dikke hopen nota’s, fardes, classeurs, vaarkaarten, scheepsmappen, bootagenda’s en bureaucratische rommel allerhande. Het stonk er naar de papierschimmel.
Het was de bedoeling dat ik alles netjes zou ordenen, een haast nautische bibliotheek zou aanleggen. Maar dat zou zeker een meerjarenplan gevergd hebben, voor minstens drie man. Ik bezweek al bij de gedachte alleen, dit was een compleet onhaalbare opdracht. Een nachtmerrie zou het echter niet worden. Ik las al eens een boek en tussendoor dacht ik wel wat na.
Zo stond er Revolutionary Road van Richard Yates op mijn leespalmares. De hoofdfiguur dreigde ten onder te gaan omdat hij overstelpt werd door het werk. Ten einde raad greep hij naar een noodoplossing. Hij mestte zijn schuiven en zijn kasten drastisch leeg. Heftig gedaan, weg was dat werk!
Ik besloot tot dezelfde radicale oplossing. Na een voorzichtige selectie gooide ik oneindige stapels paperasserij in grote zakken, ik werkte uren en dagen aan een stuk, totaal ongestoord. De waterbazen keken op van zulke gedrevenheid. Maar eigenlijk interesseerde het hen geen fluit, als ze maar gerust waren. Ze lieten mij het ganse zootje verder weg klasseren. Geen van die psychotische pipos had door dat ik alles naar buiten sluisde. Na twee weken was de papieren smurrie opgekuist, de vuilkar moest niet meer komen.
Nu moet ik toch proper eindigen, voor deze grondige weg-tover-actie werd ik door de drie SP’s gefeliciteerd. Het kantoor blonk van de orde.
Ik had zelfs een bibliotheekje aangelegd, van bijna 20 boekwerken, ze pronkten trots in alfabetische volgorde. De bazen waren sprakeloos. Niemand miste iets.