Net God de vader tegengekomen. Op stap in Leuven. Hij herkende mij meteen: djiezes zei hij. Ik mocht hem meteen tutoyeren. Het was gewoon Hendrik.
De goddelijke Hendrik is een straatzanger uit het Mechelse. Ik bezorgde hem ooit Het Lied van Vinnie. Overweldigende reactie, den Hendrik geraakt tot in zijn vezels. Hij speelde het boek door aan zijn beste vriendin, dat was Nathalie, en zo kwam het angelieke Nathaliefje bij mij terecht. De rest is geschiedenis. Het verhaal zal verder in dit boek nog uit de doeken gedaan worden.
Terug naar Hendrik. Hij had een solo optreden achter de rug in de Diestsestraat. Was helemaal leeg gezongen, ik ben weer proper vanbinnen, zoals hij het verwoordde. En toch kon er nog een plotse serenade vanaf. Een uit de diepe borst weergalmend welkomstlied. Den Hendrik improviseerde ter plekke voor mij een gezongen gebed, hij schalde onze vriendschap uit. Olala, kwam dat hard binnen, tegen zo’n overdosis zachtheid is een modaal hart niet bestand.
Maar wie Hendrik kent, weet dat zoiets tot de gedragscode behoort. Hij smijt zich, hij grijpt je bij de keel, hij zingt zich door een muur als het moet, hij mept zich melodieus een weg. Geen schroom, geen spatje schaamte, je reinste authenticiteit, een ontzettend pure, propere mens.
Het zag zwart van het volk op die plek. Het werd me wit voor de ogen. Overdonderd door schoonheid. Opeens lagen we in mekaars armen. Die ruige beer pakte mij vast. Een goedbedoelde trage wurging. Joeng toch, hoe is da na meuglijk. We begrepen mekaar zonder grote woorden. Het parcours van Hendrik is ook heftig geweest. Ravages in zijn leven, zijn ziel geschampt. Overal dikke klodders miserie. En daar plaatste ik dan de story van Vinnie naast.
De dood van een kind. Mijn zoon de fervente sportman, één brok gezondheid. Hendrik snapt dat, of anders uitgedrukt: ook hij kan dat niet begrijpen. Wie wel?
En haast niet te geloven, Hendrik, die flamboyante charmezanger, was in een vorig leven ook nog sportleraar. Dat vertelde Nathalie me onlangs.
Nu valt pas mijn frank, nooit had ik stilgestaan bij de uiterlijke allure van deze aristocratische clochard. Hij is rijzig, een imposant lijf, groot met fiere kop. Een weergaloos trotse man, een edel-solitaire kerel, een zoekende troubadour, een avonturier die zijn binnenkant exploreert en dan alles, ook zijn pijnen, uitgalmt. Ook als hij zingend weent, dan lacht hij. Nee hij is geen clown, dat is hoogstens camouflage. Hendrik is een god in het diepste van zijn liederen. Mijn oneindig respect voor zijn noblesse, die uitgezuiverde manier van mens-zijn.
Toen hij me belde om zijn commentaar uit te storten (zijn hart schalde, gierde van verdriet) na lectuur van ‘het boek van hoop en moed’ (zie Vinnie), toen was het alsof ik inderdaad God de Vader aan de lijn had. Mijn antwoord was een gepreveld gebed.
Sindsdien zijn wij, vanop afstand, kameraden. Nathalie loopt tussen ons. Zij is de bevallige bemiddelaarster. Zij speelt de rol van schone Engel van God.