Gedurende jaren reed ik met de fiets vanuit Kessel-lo naar het station in Leuven. Het hoorde tot mijn vaste traject van het thuisfront naar het werk in Brussel. Drie kilometer heen, drie kilometer terug, net genoeg om ’s morgens goed wakker te worden en om ’s avonds af te kicken van de job.

Een makkie dus, gezwind de benen strekken, effe parkeren en zoveel uur later het rijwiel weer oppikken. Maar dan is er wel één voorwaarde vereist: de fiets moet nog op zijn plaats staan, of op zijn minst toch terug te vinden zijn in een nabije buurt. Lijkt simpel, de evidentie zelf, maar niet in Leuven, studentenstad bij uitstek. Tegelijkertijd ook gerenommeerd ‘pikcentrum’, helaas. En dat pikken wordt er gewoonlijk bij de folklore geklasseerd. Door de universiteit, de overheid, de politie en de media.

Het zal je zoveelste fiets maar zijn, pas aangekocht en splinternieuw of weer eens een tweedehandsmodel.
Dikke kloten is dat, want iedereen fietst altijd voorbij aan de feiten: het gaat hier om diefstal, een misdrijf.

Wegens de inertie van de politie, inzonderheid de spoorwegpolitie, en de onverschilligheid van de plaatselijke overheid ben ik dan zelf recherche beginnen spelen, het maakte tenslotte ook deel uit van mijn beroep.

Ik merkte al een tijdje op dat er vooral ’s avonds een soort dolende jongeman rond de fietsenstalling sloop. Hij draaide en drentelde, hij slenterde en hij keerde weer, met een quasi nonchalante belangstelling voor de uitgestalde fietsen. Met een scheel oog leek hij een selectie te maken. Ik zag hem soms wat onhandig vertrekken met een fiets, maar ik kon onmogelijk bewijzen dat het om diefstal ging. De heterdaad der feiten kon ik net niet hard maken. Daarom riep ik de diensten van de spoorwegpolitie ter hulp. Het waren tenslotte ook mijn indirecte collega’s.

Ik ging aankloppen bij hun kantoor ter plekke en signaleerde de aanwezigheid van een verdachte persoon en mijn stil vermoeden. De politieman met permanentie bleek matig geïnteresseerd, hij had ‘papierwerk’ en mocht zijn post niet verlaten. Een patrouille oproepen bleek niet haalbaar en om de lokale politie te verwittigen had hij blijkbaar geen zin. Dat heb ik uiteindelijk dan maar zelf gedaan, maar toen was de vogel al gaan vliegen. Sporen waren er uiteraard niet, vogels laten ook geen vingerafdrukken achter. Dievenpootjes zijn sluw en vluchtig.

Maar toch heb ik de pikkendief ooit bijna op zijn nest kunnen pakken.
Ik zag hem net voor mijn neus vertrekken met een gammele fiets, het verkrachte slot hing er nog rammelend aan.
Hij reed krampachtig van mij weg, want hij voelde mijn spiedende ogen in zijn donker vogelnekje. Het werd een hels wedstrijdje, tot tussen de schamele woonblokken van Casablanca in Kessel-lo. Dat is een eerder marginale wijk,
mijn zoon Vinnie deed er jarenlang vrijwilligerswerk. Het is een buurt, weliswaar proper, van sober volk: oudere en verarmde inlanders, jonge alternatieve yuppies, aangepaste migranten, veel Noord-Afrikanen, kroostrijke gezinnen en een bonte mix van nieuwkomers. Geslaagde integratie toch.

Daar zag ik mijn verdachte wegglippen in een lift. Ik snelde er achteraan. Zag op het digitale schermpje zijn terminus. Ik volgde en stapte op zijn etage uit. Ik koos lukraak een deurbel, met allemaal exotische namen.

Een Afrikaanse mama doet open, ik laat mijn badge van de politie zien, vertel haar mijn bedoeling, mijn bang vermoeden omtrent een jongen pal uit de buurt. Zij verschiet niet, zegt niet ja, zegt niet nee. Het wenen staat haar zeer nabij. Alleenstaande moeder, onhandelbare tienerzoon, drugs. Ik heb niet lang aangedrongen, heb haar getroost met geen verdere vervolging, dat beloofde ik graag. Het shock-effect kon hier volstaan. Ik rekende er op dat de boodschap instant ging doorgegeven worden. Ik had ook geen poot om op te staan. Het voordeel van de twijfel bleef aanwezig.

Of de betrokken jongen daar effectief aanwezig was, dichtbij verscholen, heb ik nooit geweten. Maar ik heb hem ook nooit meer gezien in de buurt van de fietsenstalling aan het station. Ik kwam hem later nog wel tegen in de stad.
Ik kreeg dan steevast een schuchtere blik, gevolgd door een stille vlucht, zelfs nog jaren na de feiten.
Hij ontwijkt mij liever, zo blijkt. Geen probleem, hij heeft misschien zijn reden. Met zekerheid weet ik het niet.

Het gaat tenslotte ook niet om die vermeende dief. Het gaat eerder om de totale laksheid van alle overheidsdiensten, daar bovenop de makke media met hun smeuïge beeldvorming over de Leuvense folklore van vrijelijk fietsen oppakken, lees: pikken. Laakbaar vind ik, respectloos tegenover de gedupeerden en een averechts signaal tegenover de jeugd. Het is wel een vrij linkse geplogenheid om dit te vergoelijken, met een tolerante knipoog.

Zo keek ik ooit naar een reportage op de VRT over dit lokale fenomeen. Het toontje was badinerend, de teneur eerder vrolijk, schalkse diefstal heette die fietsenpikkerij. Er werd zelfs een dader aan het woord gelaten, lekker geanonimiseerd, hij sprak lacherig over zijn lucratieve hobby. Hij was werkloos en doodde zo de tijd, bracht wat centjes op, inclusief het genot van de kick. Van de reporter kwam er geen wederwoord van moreel protest, het werd gepercipieerd als tijdverdrijf voor alternatieve lieden.
Ik heb nog tijdens de uitzending de lokale politie gecontacteerd, hen geattendeerd op de expliciete bekentenissen van een anonieme dief.
Om meteen te capteren op beeldband dacht ik, dringend werk voor de recherche. Mijn bericht werd genoteerd, ambtelijk en formeel. Het gevolg dat er aan gegeven werd heb ik nooit geweten. Hoe fijn kan het veilige beroepsgeheim zijn…

In het verlengde van de VRT-reportage volgde er nog een artikel in de krant De Morgen, zelfde onderwerp, zelfde teneur, zelfde terreur van nonchalance en laksheid. Tja, dat is nu eenmaal Leuven, met hun traditie van open-deur-politiek voor fietsendieven. Ik schreef een boze lezersbrief, werd niet gepubliceerd. Ach zo’n rechtse zaag met aandacht voor de wet, zo onlinks incorrect.

Ik zocht dan maar hogere aandacht bij de… koninklijke arm der wet, met name mijn toenmalige baas bij het Veiligheidsdetachement op het Koninklijk Paleis. Het was de genaamde VCD, met de graad van Kolonel en tevens gelijkgesteld met de hoogwaardigheidsbekleders bij het Hof, zijnde een dignitaris, zie ook de etymologische verwantschap met dignité, dat wil zeggen: waardigheid.

Ik deed hem op zekere dag een beetje verontwaardigd gans bovenstaand relaas. Ik rekende hem ook even voor: reeds zestien fietsen waren er van mij gepikt op vijftien jaar tijd, telkens aan het station van Leuven, een bedenkelijk gemiddelde van net meer dan één gestolen velo per jaar. Tel uit je verlies, en erger nog, wat een schandelijke morele schade, wat een totaal falen van een wettelijk beleid. Diefstal werd bijna impliciet verdedigd, in de media haast gepropageerd. Om bij te wenen, oreerde ik.

Het antwoord van heertje Kolonel VCD was kort en bondig, bijna schalks.
Laconiek klonk het: dan steelt ge u toch een andere fiets. Dank u, mijnheer de dignitaris.

Ik denk dat de Koning dit nooit geweten heeft. Tenzij Hij het hier vooralsnog leest. U kan hem nog altijd contacteren, Sire. Reeds merci.

Een reactie op “5 januari – Fietsflitsen”

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *